536 6. MAANDOVERZICHT. De Indische defensie. De Indische defensie mag zich nog steeds in een bijzondere belangstelling verheugen. Zoo bevat thans de Mei-aflevering van het Marineblad twee belang wekkende bijdragen over dit vraagstuk. Het eerste, getiteld „Onze weermacht in Nederlandsch-Indië in een toekomstig pacific-conflict" is geschreven door den Luit. ter Zee le klasse C. E. L. Helfrich terwijl het 2e artikel van de hand van den heer H. Ferwerda handelt over de „Sterkte en samenstelling van de vloot." Laatstbedoeld opstel is in zekere mate te beschouwen als een aanvulling op de voordracht door den heer Ferwerda te 's Oravenhage voor de vereeniging „Onze Vloot" gehouden. Deze voordracht over „Vloot en Leger bij de verdediging van Nederlandsch- Indië" werd in het Juni-nummer van dit tijdschrift door ons besproken. Wij willen thans hetzelfde doen met het artikel van den heer Helfrich en beginnen dan met te constateeren, dat de daarin verkondigde denkbeelden groote overeenstemming vertoonen met de door den heer Ferwerda in zijne lezing te Den Haag verdedigde inzichten. Het lijkt ons niet al te gewaagd om uit deze overeenstemming, alsmede uit de instemming, die beide woordvoerders in marinekringen ondervonden, te concludeeren, dat deze inzichten, in de groote lijn althans, vrij zuiver het marine-standpunt weergeven. Deze conclusie is van belang omdat uit de ver schillende publicaties van legerzijde ook een vrij goed omlijnd leger standpunt zou mogen worden afgeleid. Zooals we nader zullen aangeven .bestaat er tusschen beide standpunten een vrij principieel verschil, dat inmiddels niet tot moeilijkheden behoeft te leiden indien de defensie op een ruimeren financieelen grondslag kan worden opgebouwd dan op het oogenblik het geval is. Wordt daarentegen vastge houden aan de nauwe financieele grenzen van thans, dan houden beide standpunten een dusdanige tegenstelling in, dat een principieele keuze daar- tusschen naar onze meening onvermijdelijk moet worden geacht. Evenals de heer Ferwerda begint ook de heer Helfrich zijn voodracht met een korte uiteenzetting over de in Iegerkringen tot uiting gekomen ongerust heid. We zullen hierover niet in herhalingen treden doch, onder verwijzing naar hetgeen we te dien aanzien in het Juni-nummer van dit tijdschrift schreven, volstaan met te concludeeren, dat door den heer Helfrich de oorzaak van de ongerustheid in Iegerkringen niet zuiver is aangevoeld zoodat zijne inleiding onvolledig en door die onvolledigheid onjuist is. De door hem genoemde ongerustheid in Iegerkringen is voortgesproten uit het feit dat tijdens de behandeling van de ontwerpvlootwet 1925 in den Volksraad met de grootste duidelijkheid gebleken is, dat er op het gebied der Indische defensie bezwaarlijk een grooteren misstap kon worden gedaan dan door aanvaarding van dat ontwerp. Men maakte zich echter in het leger niet ongerust over de toekomst van het leger zooals de schrijver zegt maar over die van de Indische defensie in haar geheel. De ernstige waarschuwingen uit Iegerkringen golden dan ook niet de engere legerbelangen, doch de Indische defensie, een landsbelang bij uitnemendheid, dat, naar men constateerde, op het punt stond grondig te wor den verwaarloosd. Plaatsgebrek noopt ons de bespreking van dit 2e artikel, welks inhoud meer geeft dan de titel zou doen veronderstellen, tot een volgend overzicht uit te stellen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 56