539 zijn. Dit zijn tezamen de enkele, met den vinger aan te wijzen critieke punten, welke een belligerent waard kunnen zijn, zich een oorlog met ons op den hals te halen. De neutraliteitshandhaving in het overige gedeelte van den archipel geschiedt door de vlootDit gedeelte van de taak is, daar het hier eenvoudige schendingen betreft, secundair en moet als zoodanig worden behandeld, wat nog geen verwaarloozing beteekent. Men zou kunnen opwerpen dat het zal kunnen voorkomen, dat een bellige rent ondanks onze vertoogen een ander dan de door ons critiek genoemde punten in den archipel bezet en daarmede een ernstig geval van neutraliteits- schending scheptMen vergete bij de beschouwing van dit gevaL echter niet, dat het punt waarom het dan gaat van secundair belang zal zijn» dat de neutraliteitsschender, juist omdat hij zich tot zulk een punt bepaalde, bewijs gaf van zwakte en dat wij in den oorlog gerakende de critieke punten in ons bezit zullen hebben en de vijand het gebruik daarvan voor hem van zoo vitaal belang zal moeten ontberen. Gegeven die zwakte (rela tieve zwakte) is zelfs de vraag gewettigd, of die belligerent dan wel tot eene zoodanige bezetting zal overgaan, welke hem ons als vijand zal bezorgen, met alle, ook moreele, consequenties daaraan verbonden. Naar onze overtuiging moet het antwoord op die vraag ontkennend luiden Onze stelling is dan ook, dat een oorlogvoerende, die niet genoeg strijdkrachten kan afzonderen voor het nemen van onze critieke punten, niet zal overgaan tot een ernstige schen ding op een punt van secundair belang." Wij hebben deze twee vrij uitvoerige aanhalingen gedaan, omdat daaruit het verschil in standpunt ten duidelijkste naar voren komt. Dit verschil zetelt in het vele van den heer Helfrich en het enkele van den heer Boerstra. Weliswaar erkent eerstgenoemde schrijver de primaire beteekenis van de enkele critieke puntenmaar daarnaast hecht hij even hooge waarde aan de neutraliteitshandhaving op de vele andere punten. De heer Boerstra daar entegen acht alle punten buiten de enkele door hem bedoelde critieke punten beslist van secundaire beteekenis. Dit verschil in opvatting zet zich natuurlijk voort in de waardeering van het middel, waarmede tegen laatstbedoelde punten zal moeten worden opgetreden. Nu komt in het artikel van den heer Helfrich dit verschil in standpunt niet zoo scherp naar voren, ook al weer omdat deze schrijver zijn plannen op een ruimeren financieelen grondslag heeft opgebouwd en daarbij het leger belangrijk meer heeft toebedacht dan op het oogenblik daaraan wordt besteed. Wanneer te dien aanzien aan de voor het leger gestelde redelijke eischen zal zijn voldaan, bestaat er geen bezwaar tegen om ook de vloot krachtiger te maken, indien de financieele middelen daarvoor beschikbaar zijn. Dan is het verschil in standpunt practisch geheel opgeheven. Iets anders wordt het indien de defensie moet worden opgebouwd op den engeren financieelen grondslag van thans. Aan dat uitgangspunt besteedt de heer Helfrich en met hem de heer Ferwerda feitelijk onvoldoende aandacht, terwijl daarentegen de publicaties van de heeren Boerstra en Geldorp juist meer met dezen engeren financieelen grondslag rekening hielden. We hopen natuurlijk, dat de door de heeren Ferwerda en Helfrich noodig geachte middelen kunnen worden beschikbaar gesteld, we zijn met hen van meening, dat het mogelijk is die middelen voor onze defensie te besteden, zonder dat daarvan een economische ontwrichting het gevolg zal behoeven te zijn. Maar toch ontveinzen we ons niet en we geven ons daarbij ter dege rekenschap van ons volkskarakter dat het ook mogelijk is dat deze middelen minder ruim zullen vloeien en in dat geval laten de beide beschou wingen van marinezijde ons feitelijk in den steek. De vraag „vele" of „enkele" krijgt dan principieele beteekenis en men zal dan daaromtrent tot een oplossing dienen te komen. Deze oplossing zal wellicht moeilijk zijn, doch onmogelijk achten wij haar zeker niet.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 59