545 De mededeeling, dat de instelling van een defensieeotnmissie in overweging was, deed spreker vreezen, dat wederom monnikenwerk zou worden verricht en dat de arbeid van die commissie, evenals die van alle andere commissies, weder op niets zou uitloopen. Het denkbeeld van generaal van der Weyden heeft ontegenzeggelijk het aantrekkelijke van een vlotte beslissing en de verwijzing naar de gevaren van den kapstok is zeker niet ongegrond. Maar toch gelooven we, dat de spreker de beteekenis van het werk, dat noodig is om in de huidige omstandigheden de defensie weer in het rechte spoor te brengen, onderschat. Er zit aan deze kwestie te veel vast. We wezen al op de tegenstelling in het standpunt van leger en vloot, een tegenstelling die bij ruimere middelen geheel kan vervagen, doch die zich ongetwijfeld zal accentueeren bij een soberen financieelen grondslag. Bij een breede financieele basis zal een gezamenlijk overleg, gevolgd door een gezamenlijk rapport, wellicht op éénheid van opvatting berusten, maar zal dit ook het geval zijn, wanneer er niet meer aan de defensie mag besteed worden dan thans het geval is Trouwens voor de beoordeeling van de financieele zijde zal de Regeering toch ook andere adviseurs behoeven. Bovendien heeft het vraagstuk meerdere zijden. En al wees de heer Gonggrijp er terecht op, dat Indië in deze aangelegenheid een stem behoorde te hebben, het zal zeker niet minder noodig zijn dat ook Holland zich daarbij doet hooren. De defensie is nl. Rijkszaak. Nederland en Indië komen samen in den oor log of blijven er samen buiten. Het Opperbestuur in Nederland kan het beste de gevaren die ons dreigen beoordeelen. Daar zetelt de leiding van onze bui- tenlandsche politiek ook de heer Aay wees hieropdaar kunnen de verschil lende mogelijkheden het best worden overwogen en de noodzakelijke middelen om onze buitenlandsche staatkunde in het uiterste geval, zoowel in Europa als in Azië, met kracht van wapenen voort te zetten, het best worden beoordeeld. We schreven het reeds eerder; de eenheidsgedachte in de defensie van het Koninkrijk der Nederlanden moet zoo veel mogelijk worden nagestreefd. En al zal het in ons geval, bij gemis aan een verzekerde verbinding in oorlogstijd tusschen Holland en Indië, er wel toe moeten komen, dat Holland en Indië elkaar bij het voeren der defensie practisch niet kunnen steunen, dit magaller- minst een motief zijn om de algemeene leiding voor deze beide gescheiden deelen in normale tijden en zoo lang mogelijk in oorlogstijd niet in één hand, nl. in die van het Opperbestuur, te houden. Het is op grond van deze en overeenkomstige overwegingen, dat we meenen, dat een gezamenlijk overleg gevolgd door een gezamenlijk rapport van de Commandanten van leger en vloot in de thans geldende omstandig heden niet voldoende is. Het defensie vraagstuk moet van alle zijden worden bezien. Zoowel aan onze beteekenis in het internationale verband als aan den inwendigen politieken toestand, alsmede aan onze geldelijke en personeele middelen moet de volle aandacht worden besteed en eerst na een juiste waardeering van deze factoren zal kunnen worden nagegaan tot welke conclusie de wetenschap der krijgs kunde, ingesteld op onze bijzondere omstandigheden, zal leiden. Het doen klinken van de stem uit Indië is in verband hiermede niet alleen gewenscht, het is ook noodzakelijk. Maar even noodzakelijk is het, dat ook Holland in deze kwestie worde gehoord en het Opperbestuur de leiding houdt. Het is daarom, dat we tot de conclusie zijn gekomen, dat een commissie ons in deze den weg zal moeten wijzen. Het zal echter zaak zijn, om geen tijd onnut verloren te doen gaan bij de samenstelling dezer commissie, nog minder bij de volvoering van haar op dracht, waaraan naar onze meening op korten termijn zal kunnen en moeten worden voldaan. T. B.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 65