De navolgende uitrusting moet ten allen tijde beschikbaar zijn
op het platform en wel vóór den aanvang van het nachtvliegen.
1. Twee seinpistolen.
2. Seinpatronen in 3 kleuren (wit, rood en groen), bevestigd
in een kastje op den omloopenden rand van de leuning.
3. Een roode en witte signaallamp met Morsesleutel.
4. Twee kleine leeslampen.
5. Contacten om alle lichten van het vliegterrein te kunnen
dooven of ontsteken, op den leuningomloop.
6. 30 roode en 15 witte lantaarns.
7. 15 groot model petroleumfakkels.
8. Brandbluschtoestellen, schoppen, enz.
9. Twee palen, 10 M. hoog, op den top voorzien van een ring,
waarvan de eene een krans van roode en de andere van witte
lichten bevat. Deze lichten worden bediend door middel van
een Morsesleutel aan de voet van den paal en dienen om
bij minder helder weer in verbinding te komen met een
vliegtuig of met een vliegtuig op een grooten afstand.
Het is noodzakelijk, dat de vorengenoemde voorwerpen hun
vaste plaats hebben, zoodat zelfs bij duisternis geen vergissingen
kunnen optreden.
Directe telef. verbinding moet bestaan met den stationscom
mandant, het schijnvüegveld en den luisterpost.
Het landen en opstijgen geschiedt op een gedeelte van het
vliegterrein, hetwelk wordt aangegeven door 4 witte lichten welke
in L vorm zijn geplaatst.
Drie witte lichten, op onderlinge afstanden van 150 M., vormen
den langen arm; de korte arm wordt gevormd door in één der
uiteinden van den langen arm en loodrecht daarop een wit licht
te plaatsen op 100 M. afstand.
Het aanbrengen van deze lichten moet zoodanig geschieden,
dat steeds het vrije uiteinde van den langen arm de windrichting
aangeeft, teneinde den vliegenier in de gelegenheid te stellen steeds
tegen den wind in te landen.
Verschillende inrichtingen zijn bedacht om deze landings L
automatisch aan te geven, bijv. door het verbinden van een wind
wijzer aan een reeks contacten, welke van verschillende in den
grond aangebrachte electrische lichtbakken, de gewenschte lichten
ontsteekt, naarmate de wind van richting verandert.
Deze lichtbakken moeten zoodanig worden aangebracht, dat zij
niet boven het maaiveld uitsteken en zijn voorzien van sterk wit
glas.
Op elk der uiteinden van het terrein waarop nog zonder gevaar
kan worden geland, is een rood licht geplaatst.
De richting van landen is steeds naar den korten arm toe.
De 2 roode lichten en het uiterste witte licht van den korten
arm zijn op één contact, de overige 3 witte op een ander contact
geschakeld.
596