Duitschland ondervond, onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog, het groote nadeel, dat zijn legers zich te midden van een geheel vijandige bevolking bevonden. Vooral bewoners van den Elzas en bij het Duitsche leger ingedeelde soldaten uit die land streek, verrichtten veel werkzaamheden ten bate van den Franschen Inl. Dienst. De afmetingen hiervan waren van dien aard, dat het Duitsche opperbevel absoluut verbood, Elzassers in betrekkingen te gebruiken, waarin ze ook maar het geringste inzicht zouden kunnen verkrijgen omtrent militaire zaken. Frankrijk had zich geheel voorbereid op een oorlog op eigen grondgebied. Het rijk was daartoe verdeeld in 122 „secteurs de renseignements", welke vooral in de grensgebieden een sterke bezetting hadden, volledig ingericht op een dienst gedurende vijandelijke overheersching. Daar het aan de Duitsche politie en andere dergelijke organen telkens gelukte, Fr. inlichtingsorgani saties op te sporen en te vernietigen, was het voor de Entente zaak, nieuwe spionnen achter het front te verkrijgen, ten einde een ongestoo rde berichtenwisseling te handhaven. Ge lukte het aanvankelijk, nieuwe spionnen in het bezette gebied te zenden via de neutrale landen, vooral via Zwitserland en Neder land, later werd dit, tengevolge van de Duitsche grensbewaking, zeer bezwaarlijk, waarom men naar andere middelen omzag, om tot het doel te geraken. In Mei 1915 constateerde men aan Duitsche zijde, dat door vliegtuigen personen werden afgezet achter het front, in den regel in het meer rustige etappengebied. Deze lieden, uitgerust met eenige postduiven en rijkelijk voorzien van geld, waren doorgaans bewoners van het bezette gebied, terwijl ook meermalen Duitschers, in den regel afkomstig uit den Elzas, diensten verleenden. Deze laatsten droegen Duitsche uniform, en maakten in hoofdzaak werk van het Duitsche leger. De anderen, in burgerkleeding, trachtten hunne gegevens te bekomen door middel van de bevolking. De hoofdtaak van al deze menschen was het inwinnen van inlichtingen op militair gebied. Na bepaalden tijd zouden deze spionnen wederom door vlieg tuigen opgehaald worden, wat echter in de practijk nooit ge schiedde. Voor de Duitsche legerleiding had deze spionnage ook nog zijn goede zijde. Steeds bleek het, dat op deze wijze overge voerde spionnen werden aangetroffen, daar, waar de vijand een operatie beraamde, of er een van Duitschen kant vermoedde. De groote verliezen, welke Frankrijk aan vliegtuigen leed, de den omzien naar andere methoden. Men ging ballonnen gebrui ken, van ongeveer 300 kub. M. inhoud, welke in staat waren, één persoon over 30 a 40 K. M. te verplaatsen. Het groote voor deel was, dat deze methode geruischloos werkte en ook 's nachts niet zooveel bezwaren medebracht. Nog weer later, in 1916 en '17, keerde men tot het vliegtuig terug. Nu echter was de over 556

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 4