4, OVER EN UIT DEN WERKKRING VAN DEN CIVIEL
EN MILITAIR BESTUURDER
door
P. W. F. KANIESS
Oud-kapitein der Maréchaussée
IV.
In den werkkring van den Civiel en Militair Bestuurder neemt
de rechtspraak ook als factor voor de handhaving van orde en
rusteen voorname plaats in.
De organisatie daarvan dient zoo spoedig mogelijk ter hand
te worden genomen, zoodra de toestand in een onder ons gezag
gestelde landstreek eenigszins gestabiliseerd is.
De behoefte daaraan, vooral wat de berechting van delicten
betreft, doet zich alras voelen.
Als regel treffen wij reeds, zelfs in de primitiefste landstreken
van den archipel, een rechtspraak aan, waarvan de grondbegin
selen van maleisch-polynesischen aard zijn, meer of minder ver
vormd door uitheemsche invloeden, o. a. van hindoeschen of
mohammedaanschen aard.
Deze rechtspraak dient in het algemeen te worden gehandhaafd,
daar van haar aangenomen kan worden, dat het door haar toe
gepaste recht in het bewustzijn van het volk leeft.
Men noemt dit het adatrecht.
Art. 14 van de ordonnanties, die het rechtswezen in Atjeh en
Onderh. regelen, zegt, dat recht zal worden gesproken overeen
komstig de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken,
voor zoover deze niet in strijd zijn met algemeen erkende
beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid, dat het opleggen van,
in het adatrecht bekende, mutileerende straffen, en het inroepen
van godsoordeelen als bewijsmiddel is verboden, en zoo mogelijk
de straffen op te leggen zijn, die in het wetboek van strafrecht
i op de begane misdrijven en overtredingen zijn gesteld.
Door deze restricties ondergaat het adatrecht een nieuwe
vervorming, nu door westersche invloeden, en wordt het wat de
berechting van delicten aangaat daardoor bijna geheel in
overeenstemming gebracht met het strafrecht, zooals het gecodi
ficeerd is in ons wetboek van strafrecht.
Dat wil echter niet zeggen, dat het adatrecht in deze geheel
op zij mag worden gezet. Wel degelijk moet er nog in sommige
gevallen mede rekening worden gehouden, teneinde niet het
603