rechtsgevoel van de bevolking te krenken. Vooral dient dit nog te geschieden in pas kortgeleden gepacificeerde streken, waar de westersche beschaving nog weinig invloed heeft uitgeoefend. Op het beleid van den civiel en militair bestuurder, die als leider en leidsman bij de inheemsche rechtspraak in zulke streken meestal fungeert, wordt dan een groote wissel getrokken. Een te kort schieten daarin kan soms ongewenschte gevolgen hebben voor de handhaving van orde en rust. Zoo was o.a. in het oude wetboek van strafrecht op het plegen van overspel een maximumstraf van drie maanden tenarbeidstelling gesteld. De oplegging van deze straf kan onmogelijk voldoen aan het rechtsgevoel van een bevolking, die vóór de vestiging van ons gezag op dit delict de doodstraf zag toegepast. In de practijk werden dus, en ten rechte, hoogere straffen opgelegd om aan de adat tegemoet te komen. Het nieuwe wetboek van strafrecht heeft daar mede wel eenigszins rekening gehouden en het strafmaximun verhoogd tot negen maanden hechtenis. Bij alle inheemsche adatgemeenschappen treffen wij monde linge regelingen aan, die voor de handhaving van de goede zeden en de onderlinge orde moeten dienen en waarin het wetboek van strafrecht niet of niet voldoende voorziet. Het gaat m.i. niet aan, deze zonder meer op zij te zetten, vooral niet in de overgangs periode. Dat zou leiden tot het zoeken naar eigen recht. Andererzijds stelt het wetboek van strafrecht zware straffen op delicten die bij sommige volksgemeenschappen door de adat, zij het ook oogluikend, waren geoorloofd. In het belang van de ontwikkeling van het rechtsgevoel der bevolking in den geest der westersche beschaving dienen deze delicten wel degelijk gestraft te worden, maar niet zonder rekening te houden met het rechtsgevoel, zooals het effectief nog is. Zoo werd kort na de oplegging van ons gezag aan de Gajo- landen door een inheemsche rechtbank aldaar onder de leiding en den invloed van den Europeeschen voorzitter een vonnis gewe zen, waarin aan een ongehuwde vrouw en eenige harer familieleden wegens het verwekken van een abortus overeenkomstig het wetboek van strafrecht langdurige tuchthuisstraffen werden op gelegd. Nu moet men weten, dat de Gajo-adat de vernietiging van de vrucht van een ongehuwde vrouw eischt. De Gajo's wisten niet wat zij daarvan moesten denken. Ten einde raad kwamen zij vijf dagen loopen naar mijn standplaats, die als bakermat der Gajo-adat geldt, om hulp te vragen. Het vonnis werd later dan ook door een nieuw benoemde inheemsche rechtbank gewijzigd en de straffen belangrijk ver minderd. Was dit niet gebeurd, dan was er kans geweest, dat de kren king van het rechtsgevoel der bevolking volgens een oude gewoonte aanleiding was geworden tot uitwijkingen in het 604

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 52