607
5. MAANDOVERZICHT.
De Indische defensie.
In een vorig overzicht vestigden we reeds de aandacht op het in het Mei
nummer van het M a r i n e b 1 a d verschenen artikel van den Luitenant ter zee
Ie klasse H Ferwerda over „Sterkte en samenstelling van de vloot hetwelk
ongetwijfeld een plaats verdient onder de belangrijke geschriften over de In
dische defensie, welke den laatsten tijd het licht zagen.
In zijn inleiding wijst de schrijver op het onmisbare verband, dat behoort
te bestaan tusschen het defensie-programma en de organisatie van de zeemacht
en constateert dat thans dit verband ontbreekt.
Gedurende den laatsten tijd is wel aangebouwd in de lijn, welke in het
oude verworpen Vlootwet-ontwerp was uitgestippeld, doch het einddoel, waar
naar men streeft, is niet vastgelegd, een eigenlijk plan ontbreekt."
De grondslag van de organisatie der zeemacht hangt daarom, naar schrijvers
oordeel, momenteel nog in de lucht, m.a.w. men weet nog niet hoe het
middel dient te worden samengesteld, omdat men het doel nog niet kent.
We wijzen in dit verband op een officieele tegenspraak van deze meening,
welke uit het behandelde in de onlangs beëindigde 1 e gewone zitting van den
Volksraad zou zijn op te maken.
Daar werd nl. door den Regeeringsgemachtigde voor Marine gezegd, dat niet
kan worden toegegeven, dat de Nederlandsche Regeering thans geen vaste
Marinepolitiek heeft, terwijl in de Memorie van antwoord vermeld staat, dat
het leidend beginsel, dat thans bij den vlootbouw wordt gevolgd is „in hoofd
zaak vervanging van opgevaren bestaand materieeldaarnevens worden slechts
fondsen aangevraagd om te voorzien in de eischen van plaatselijke verdedi
ging en tot een uiterst bescheiden uitbouw van den vliegdienst. Al het aan te
bouwen materieel past dan ook in ieder denkbaar stelsel."
We zullen ons maar niet verdiepen in de vraag welke meening ten deze als
juist dient te worden aangemerkt, doch volstaan met te constateeren, dat blijkens
de talrijke gezaghebbende stemmen, die den laatsten tijd opgingen tegen de
wijze, waarop onze defensie werd behartigd, alsmede de door de Regeering
in overweging genomen instelling eener defensiecommissie, in ieder geval de
thans bestaande toestand als onbevredigend moet worden aangemerkt.
Schrijvers artikel is in zekere mate te beschouwen als een aanvulling op de
voordracht, door hem te 's Gravenhage gehouden voor de Vereeniging Onze
Vloot, waarin zijn denkbeelden omtrent de oplossing van het weermachts-
vraagstuk, alsmede de door hem gedachte organisatie van de weermacht
werden behandeld. Voor eene bespreking van deze denkbeelden verwijzen we
naar onze overzichten in het Juli- en Augustus-nummer van dit tijdschrift.
In het thans besproken artikel wordt de organisatie van de Vloot aan een
meer gedetailleerde beschouwing onderworpen, welke ook voor officieren van
de landmacht van belang kan worden geacht en wel alleen daarom reeds
omdat ze ons midden in het belangrijke onderwerp betreffende de splitsing
der Staatsmarine plaatst. Men ontkomt zelfs niet aan den.indruk, dat de
beschouwingen omtrent de samenstelling van de vloot tevens als een naar
onze meening weinig geslaagd pleidooi tot behoud van de ongesplitste
Staatsmarine moeten dienen.
Alvorens tot de beschouwingen over de sterkte en samenstelling van de
zeemacht over te gaan, worden dan ook schrijvers denkbeelden omtrent de
ongesplitste Staatsmarine als volgt vooropgesteld.