608 Op de vraag wat onder een Staatsmarine moet worden verstaan zal hier niet diep worden ingegaan. De opvatting, dat een zeemacht met gesplitst beheer, gesplitst materieel en ten deele gesplitst personeel nog een Staats marine zoude zijn, moet als onjuist worden aangemerkt." We zijn het hiermede volkomen eens en het is ons daarom dubbel onbe grijpelijk hoe de schrijver het hieronder volgende als motiveering voor zijn standpunt kan aanvoeren. Men oordeele „Dezerzijds wordt onder een Staatsmarine in de volle beteekenis van het woord verstaan een marine met éénhoofdige leiding voor Indië en Nederland, met één materieel en één personeel. De staatkundige verhoudingen tusschen Indië en Nederland maken echter, dat een zoodanige eenheid niet strikt is door te voeren en ook de omstandigheid, dat de beide gebiedsdeelen van het Rijk gescheiden zijn door een zeeweg van meer dan 8000 zeemijlen lang, brengt hare eigenaardige moeilijkheden mede in dit opzicht. Men zal dan ook èn voor Nederland èn voor Indië bepaald materieel moeten bestemmen voor de verdediging. Materieel dat zich niet eigent tot gebruik in beide deelen van het Rijk. Dit is het materieel voor plaatselijke verdediging. Ook ten aanzien van het personeel wordt de absolute eenheid, waarbij gebruik in beide deelen van het Rijk mogelijk zou moeten zijn, verstoord doordat men aangewezen is op het gebruik van inheemsche krachten in de Koloniën en van een contingent militie met betrekkelijk korten diensttijd in Nederland. Er valt niet aan te ontkomen, dat in die Staatsmarine zal zijn een klem gedeelte specifiek Nederlandsch materieel en personeel en een klein gedeelte specifiek Indisch materieel en personeel. Ook het beleid inzake de maritieme defensie zal niet alleen door den Minister van Marine kunnen vvorden gevoerd. Aan de Indische Regeering zal, vooral met het oog op het feit, dat Indië een deel van de kosten dier maritieme weermacht heeft te dragen, een deel van dat beleid moeten worden gedele geerd." We hebben tegen dit betoog op zichzelf niets in te brengen, maar hoe hierin een argument kan worden gezien tot behoud eener ongesplitste Staats marine is ons ten eenenmale onbegrijpelijk. Men zou zeggen, dat juist het tegen gestelde daaruit zon moeten worden geconcludeerd. De door schrijver zelf uitgesproken primaire voorwaarden voor eene Staats marine worden door dit betoog één voor één ontzenuwd. Zoowel in leiding, als in personeel en materieel is voor onze omstandigheden de eenheid met te verwezenlijken. De logische gevolgtrekking zou moeten zijn, dat daarvan dan ook voor het geheele samenstel dat Marine heet, zou moeten worden afgezien. Schrijver spreekt ergens van een Staatsmarine in min of meer verwaterden vorm. Maar welke aanduiding zal moeten worden gekozen voor deze Staats marine, waarbij het eenheidsbeginsel in a 1 zijn grondslagen moet worden losgelaten Het «rootste bezwaar, dat tegen de ongesplitste Marine bestaat, is ongetwij feld de&gedeelde verantwoordelijkheid. Wij achten dit bezwaar zoo overwegend, dat wij alleen daarom reeds de splitsing onvermijdelijk achten. Nu zegt de schrijver wel, dat overleg en nauwe samenwerking tusschen den Minister van Marine en den Minister van Koloniën in belangrijke mate kan bijdragen tot een roeden gang van zaken en tot oplossing van moeilijkheden, welke uit staatsrech- telijk oogpunt de Staatsmarine mede brengt, maar een waarborg, dat men hierin zal.slagen, wordt daarmede geenszins verkregen. En om die éénhoofdige leiding, de ongedeelde verantwoordelijkheid gaat het juist. Eerst dan is de waarborg geschapen voor een oordeelkundig defensie program en een doelbewuste uitvoering daarvan. De hierboven gereleveerde bezwaren worden door den schrijver blijkbaar niet overwegend geacht omdat het naar zijne meening toch altijd mogelijk zal zijn een kern van de Staatsmarine te vormen uit het zeegaand materieel en het beroepspersoneel, dat zoowel in Indië als in Nederland dienst moet doen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 56