Maardan bestaat er verband tusschen al die bewe gingen, dan past de eene beweging zich aan bij de andere, dan ontstaat er door oefening, met dat geweer, een haast automa tische zelfregulatie. De schommelingen welke het geweer moet krijgen bij het buigen van den wijsvinger, moeten zooveel moge lijk worden gecompenseerd door een soepele beweging van de geheele rechterarm, en door een juiste ondersteuning door de linkerarm, vooral niet te stijf en te star, zonder ingeprente spier spanningen. Gelukkig dat het analyseerende verstand van den mensch hier niet alleen de baas is. Moeder Natuur spreekt ook een woordje mee. Daardoor is nog menig schutter, die in den aanvang van z'n opleiding door allerlei kunstjes, welke geen rekening hielden met het eens te bereiken doel, bijna voor goed op het verkeerde schutterspad was geraakt, tenslotte toch nog „goed terecht gekomen". De beste schutters die de wereld ooit gekend heeft, de Boeren van Transvaal, maakten nooit vingeroefeningen. Er zijn vele voorbeelden bekend van menschen, aan wie men een geweer gaf, en hen zei, zóó en zóó moet je doen, en dat moet je laten. En die dan direct behoorlijke uitkomsten kregen. Met het bo venstaande heb ik niet een beoefening in onderdeelen willen afkeuren, doch wel een overdreven zucht naar analyseering. Soms is deze analyse noodzakelijk, bij het schermen b. v. Om op te bouwen op reeds geleerde bewegingen. Schr. gaat echter m.i. veel te ver. Op blz. 736 staat zelfs, dat men de onderdeeltjes zoo lang moet blijven beoefenen, tot de leerling het niet meer fout kan doen, ook al zou hij niet al z'n best doen om het goed te doen. Als schr. het heeft over het aanleeren van oefeningen in onder deelen zegt hij: Alle onderricht in bewegingen heeft op deze manier plaats (pag. 736 onderaan). Dat is niet geheel zuiver. In Wetenschappelijke Grondslagen, enz. van Dr. Hubert van Blijenburgh, staat op blz. 109 duidelijk aangegeven, hoe er bij practische oefeningen vooral naar gestreefd moet worden om „den slag" te pakken te krijgen. En nu is het mijne ervaring, dat men die methode, om te probeeren ergens den slag van te pakken te krijgen, vooral niet moet onderschatten. Dat dergelijke oefeningen, met de onmisbare belangstelling van leeraar en leerling, dikwijls wonderwel gelukken. Het naar voren brengen van de moeilijkhe den, om juist diè wat meer te beoefenen, heeft zich daar gaandeweg bij aan te passen. Een streng doorvoeren van het analyse-systeem noemen sommigen consequent. Maar: „Jeder Consequenz fiihrt zum Teufel". Volledigheidshalve zij opgemerkt dat lang niet overal, en lang niet door iedereen geanalyseerd wordt. De Franschen Lagrange, Démeny en Hébert b. v. denken er heel anders over dan schr. En evenzoo de z. g. nieuwe richting, die bij alles uitgaat van zwaartepunt en rhytme, (Bode, Loges e. a.). 670

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 48