Hcbert b. v. zegt in zijn werk „Guide pratique d'éducation phy sique": Ce n'est pas en développant analytiquement muscles et or^anes qu'on acquiert la coödination indispensable a 1 execution des applications pratiques" (Avant-propos. 7). Het schieten is toch ten slotte een practische beweging, en daai- voor moet men de coördinatie hebben. Em die krijgt men nooi door een voortgezet beoefenen van onderdeelen. Coordineeren is het doen SAMENWERKEN van de juiste spiergroepen m die mate en vorm en volgorde, dat daardoor het gewenschte resultaat be- DeTersJe alinea van blz. 736 leert, dat het doordrukken een onwillekeurig en werktuigelijk gevolg moet zijn van het feit de man ziet dat hij gericht is. Zooals ik in den aanvang reeds zei ben ik het met schr. eens, dat de schutter snel moet doordrukke als hij ziet dat hij gericht is; en ik geloof ook wel, datdoor °efe™nS het snel besluiten een tweede natuur kan worden. Doch de door schr. gebezigde woorden wekken den indruk alsof het tenslott als het ware reflectorisch zoude gaan. En dat is toch iet geval, het blijft een willekeurige beweging. En dat deze goed en snel gebeurt zal in hoofdzaak te danken zijn aan de ingespannen aandacht van den schutter, welke aan dacht ten nauwste samenhangt met de belangstelling van den man in het werk dat hij doet. Die aandacht is de centrale kracht waar door de psychische en physische waarde van den man op een hoogcr plan kan worden gebracht. Hij is voor oefening vatbaar terwijl de belangstelling het voertuig is, waarop de aandacht wordt meegevoerd, gewoonlijk in zeer ruime mate. Schr. geeft ook op meerdere plaatsen z'n meening weer over de waarde en den invloed van die belangstelling. Er is maar één soort van belangstelling, zegt schr. op blz 741, één soort van ambitie, die een instructeur moet wekken. Nu zou ik zoo zeggen, dat, als er rneer dan één soort van belangstelling bestaat en het zou mogelijk zijn die verschillende soorten van belangstelling in dienst te stellen van het onderwijs, dat dat dan zeker behoort te gebeuren. Inderdaad zijn er meerdere soorten van belangstelling (om nu de eens begonnen terminologie maar vast te houden). In boeken over Zielkunde vindt men wel aangegeven: Moreele, intellectueele, willekeurige, onwillekeurige belangstelling, enz. Vooral dit laat ste is een ieder uit het dagelijksche leven overbekend; en bij onder wijs aan kinderen b. v. is het een grondpijler. Welk soort van belangstelling bedoelt schrijver nu? „De belangstelling van een leerling, die weet dat hij wat aan het ouderwijs heeft, die er wat van leert en die weet dat hem niets overbodigs geleerd wordt". Hoe kan de soldaat dat weten? Zelfs voor de menschen die er een studie van gemaakt hebben is het altijd nog een open vraag, of er niet vele zaken worden onderwezen die overbodig moeten 671

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 49