niet goed weergeeft. Want zooals het er staat wordt den instruc
teur voorgehouden geen rekening met de omstandigheden te
houden.
De beginselen doorvoeren! Als dat het eenige is wat de instruc
teur kan, bewijst hij daardoor, dat hij gemakzuchtig is, dat hij z'n
vak niet verstaat, en dat hij er geen hart voor heeft.
Zoo nu en dan krijgt men den indruk alsof schr. zelf ook van
meening is, dat men op de wijze, in zijn artikel zoo duidelijk naar
voren gebracht, in de richting van weerstand en verzet voert. Op
blz. 743 o. a. heeft schr. het over het onderwijs in, de paedagogiek
destijds op de K. M. A. Dat deugde toen niet, zegt schr., want
„het doel moet zijn om nauwkeurig vast te stellen, hoe de troep,
hoe de recruten en miliciens geoefend moeten worden; om het
nog nauwkeuriger uit te drukken: vaststellen, welke ervaringen
een man moeten worden op gedrongen, om de grootst moge
lijke kans te hebben, dat hij in oorlogstijd doet, wat hij doen moet".
Commentaar overbodig. Men dringt alleen iemand iets op,
als iemand niet wil. En als een soldaat niet wil, dan doet hij het
in oorlogstijd vast niet. Vooral niet, als b. v. officieren en kader
op een of andere wijze reeds verdwenen zijn.
Karakter, moed, beleid, trouw, niets van dat alles; ervaringen
opdringen, 'k Geloof dat Dr. Nieuwenhuis ons een ander beeld
van den soldaat gaf.
Ook het begrip oefening wordt door schr. belicht. We zagen
reeds, dat met de beoefening van de kleine onderdeeltjes heel lang
moest worden doorgegaan. En in het artikel komt o. m. ook voor,
dat al die onderdeeltjes van het schieten lederen dag, ook later,
in een voorgeschreven volgorde en op een nauwkeurig vooi-
geschreven wijze regelmatig beoefend dienen te worden.
Pag. 736 geeft zelfs te lezen, dat de best geoefende het nog
steeds iets beter en iets vlugger kan doen. Ik vrees, dat we hier
mede op den verkeerden weg zijn. Zoo lijkt mij ook het voorbeelo
van den schermer die zich tot in het oneindige oefent op het
werktuigelijk uitvoeren van een bepaalde houw, niet gelukkig ge
kozen. „Hoe beter zoo'n houw mechanisch verloopt, des te beter
schermer is men" (737).
En dan het groote feit van het combineeren van bewegingen?
De afwisselingen? De tactiek in het algemeen?
Ook wordt er een zinsnede aangehaald uit het V. S. I., waarin
zou staan, dat het herhalen van oefeningen die voldoende gekend
worden verboden is. Schr. is van meening dat dit niet de bedoe
ling van het artikel kan zijn. En toch is die gedachte zoo logisch
en paedagogisch. Dit behoeft nu niet meer te worden betoogd,
in het voorgaande kwam dezelfde gedachte meermalen naar vo
ren. Wel weet ik, dat het mij genoegen deed van den Heer G- te
mogen vernemen dat dergelijke opvattingen in het nieuwe V. S. 1.
673