f
gehuldigd worden, al komt mij het woord „verboden" weer wat
scherp voor.
Betreffende de beteekenis van „oefenen" geeft pag. /40 nieuwe
inzichten. Als men n. 1. iets gaat beoefenen, strevende naar ver
betering van z'n kunnen, en men gaat daarbij tevens na welke
resultaten men er mee bereikt, danis het geen oeiening
meer.
Hetzelfde staat nog eens op pag. 745, terwijl men daar, en
o"k op pag. 744, herhaaldelijk kan lezen, dat er zonder STRAM
HEID van oefenen geen sprake is. En, om dat te bewijzen haalt
schr. zelfs de stramheid van de school als voorbeeld aan. Er is
geen sprake van stramheid op school, en de allerbeste leeraien
en onderwijzers zijn er het meest wars van. Orde en netheid en
regelmaat, "als gevolg van het bijbrengen in opvoedkundigen zin
van goede begrippen, is toch zeker niet hetzelfde als hetgeen
schr. onder stramheid verstaat.
Over de geheele wereld is juist in hooge mate het streven merk
baar om die gedwongen stilte en dat gedwongen opletten uit de
„praatschool" van vroeger zooveel als mogelijk is terug te dringen;
om er iets beters voor in de plaats te stellen. Om de kinderen
minder te maken tot slachtoffers van een kil systeem; doch om
hun echte belangstelling te wekken en daarmee de innerlijke drang
om te leeren en te werken. De Génestet dichtte reeds, dat „Leeren
soelen" kan zijn. En Jan Ligthart sprak reeds het oordeel uit over
het streven naar een stilte als van het graf. Dr. Maria Montes-
sori verwierf zich een wereldvermaardheid; en ook de Dalton-me
thode wint hand over hand veld. Laat men zich dus niet meer gaan
blind staren op een schoolsysteem waar men allerwegen van
terugkeert.
„Bij iedere oefening moet de instructeur dan ook opdracht ge
ven, om de aandacht te concentreeren op een bepaald onderdeel
Maar wanneer kan men dan ook iets aan den man zelf over
laten, zou ik schr. willen vragen? Toch niet als het vast te laat is,
n. 1. m den oorlog? En als den man steeds wordt voorgehouden
nu hierop en dan daarop zijn aandacht te concentreeren, wan
neer krijgt hij dan gelegenheid om zich te oefenen in het zoo hoog
noödige verdeelen van zijn aandacht over verschillende zaken?
Als dat voor één beroep noodig is dan is het toch zeker wel voor
den militair. Zelfs de padvinders leeren dat nog.
Ik wensch er hier den nadruk op te leggen, om welk een
belangrijk punt het hier gaat. En hoe, hetgeen schr. op die twee
blz. publiceerde, indruischt tegen alles wat men over het onder
werp „opleiding en opvoeding" geschreven vindt of gesproken
hoort. En ik ben er van overtuigd dat ik in mijne opvattingen
niet alleen sta. Ik weet datOmdat ik, alvorens op m n
schrijfmachine af te stevenen, eerst enkele punten heb besproken
met een paedagoog, iemand die aan het hoofd van een zeer
groote inrichting staat, en die bovendien Indië kent. En het
674
I