hebben. En de noodzakelijke analyse stelt dan weer z'n onver biddelijke eischen. Nu wil ik alleen punt 1 en 2 eens even noemen. 1. het doel opsporen; 2. den afstand tot het doel schatten. Dat deze twee puntjes niets met elkaar gemeen hebben be twijfel ik. Maar in elk geval kan de beoefening toch al heel spoedig in onderling verband geschieden. Het moet zelfs zoo spoedig mogelijk in onderling verband gebeuren, omdat we te velde ook willen, dat de man bij het zien van den vijand direct in de gaten zal hebben hoe ver die vijand nog van hem verwijderd is. Dat heeft hij immers noodig als hij er op wil schieten of als hij er bericht van moet zenden. En ik herhaal, dat dan het onderling verband der dingen toch belangrijker moet worden geacht dan een uitzoeken van onderdeeltjes. „De volgorde van beoefening moet zoodanig zijn, dat zoo weinig mogelijk tijd verloren gaat". O.m. meent schr. hier iets te kunnen bereiken door de te geven rusten zoo kort mogelijk te maken. De pauzen tusschen het practische werk zijn echter zeer mooie gelegenheden, om mondeling nog eens het een of ander toe te lichten, of om er nog eens speciaal de aandacht op te vestigen. Dan zijn zelfs de rustperioden nuttig besteed. Verder zegt schr. dat de volgorde zoodanig moet worden gekozen dat de rusten niet noodig zijn, omdat nooit dezelfde spiergroepen achter elkaar worden werkzaam gesteld. Hier zitten we midden in de anatomie en physioiogie, en daar heeft de schietinstructeur geen verstand van. En daar moet hij dan ook niet mee worden lastig gevallen. Hij weet alleen, zooals ieder normaal mensch, uit ervaring, dat, als men iets te lang achter elkaar doet, dat vermoeiend is, en vervelend. En, aangezien hij instructeur is, komt dat bij hem niet voor. Het komt me dan ook voor dat schr. hier een moment den instructeur bij schietoefeningen heeft verwisseld met den leider van een les in Zweedsche gymnastiek. In het midden van pag. 739 geeft schr. een bewijs dat hij het zelf met die analyse a tors et a travers zoo heel ernstig niet meent. Bij den aanslag behoeft daar de korrel niet eens meer langs den kortsten weg recht naar voren te gaan (toch zat daar m. i. veel goeds in). En het reglement behoeft niet eens voor te schrijven langs welken weg die korrel dan wel naar voren moet. Schr. veronderstelt zelfs de mogelijkheid dat het schot zou kunnen afgaan tijdens het naar voren brengen van het geweer. Naar mijne meening moet dit volgens de oefenmethode van Schr. tot de onmogelijkheden behooren. Want dan wordt er dus een fout gemaakt, dan is er niet lang genoeg geoefend op dat 676

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 54