Naast deze algemeene methode met z'n eischen, is er ook nog iets wat men noemt de bijzondere methode, welke bepaald wordt door allerlei omstandigheden welke op leerlingen en leeraar inwerken. Dat is toch het duidelijkste bewijs dat een instructeur niet kan volstaan met het doorvoeren van enkele principes onder alle omstandigheden. Zooals volgens schr. de hiervoor bedoelde 7 puntjes niets met elkaar gemeen hebben, zoo hebben ook de gymnastische oefe ningen weer niets te maken met het schieten (derhalve ook niets met de schietoefeningen). Dit vinden we tenminste vermeld op pag. 741. Nu begrijp ik heel goed dat hier bedoeld zal worden, dat men geen schieten leert door met een geweer te balanceeren, maar daarom behoeven de bovengenoemde oefeningen niet geheel los van elkaar te staan en niets met elkaar te maken te hebben. Het tegendeel is waar; goed beoefend, zoodat het verband niet moedwillig en zooveel mogelijk verbroken wordt, kunnen en moeten al die oefeningen onder goede leiding samenwerken tot het bereiken van het gestelde doel. Het spreekt vanzelf, zooals reeds gezegd, dat niet alle oefeningen een gunstig effect kunnen sorteeren voor het bereiken van deze of gene bedrevenheid welke men den soldaat eigen trachtte maken. Als men b. v. er naar streeft om den soldaat snelheid van bewegen bij te brengen (o. a. bij den snelloop, een der eischen van de vaardigheidsproeven), dan is het maken van lange en zware marschen niet bevorderlijk aan dat doel. Het ééne zoowel als het andere is nuttig en dienstig, en beide zullen dan ook beoefend moeten worden, waarbij men er naar streeft, ondanks de min of meer antagonistische werking van beide oefeningen, toch de best mogelijke resultaten te bereiken. Om te kunnen weten, wat voor een gesteld doel vvèl en wat minder gunstig is, is noodig ervaring en deskundigheid. En waar het V. S. I. zegt, dat oefeningen in het touwklimmen ten goede komen aan het drukpunt nemen en doordrukken, daar is de verwachting ver moedelijk wel wat al te optimistisch te noemen. Die touwklim oefeningen op zichzelf zijn zeer goed, zelfs onmisbaar voor een volledige opleiding tot soldaat. Én de knijpkracht der vingers kan er in hooge mate door toenemen. Maar de bewegelijkheid van den wijsvinger ondervindt er geen profijt van en zeker niet de soepelheid van beweging, het volkomen beheerschen, in één woord, de vereischte coördinatie. Het strekken en buigen der vingers, zooals dat ook voorkomt in de Zweedsche gymnastiekles, is daarvoor nuttig. Echter hebben lang niet alle militairen last met het drukpunt nemen en doordrukken. En daarom, en ook om andere redenen, zal niemand een klasse lang willen bezig houden met genoemde oefeningen. Zijn er een paar recruten die inderdaad extra zorg noodig hebben voor hun minder gewillige wijsvinger, dan moeten die recruten daarvoor extra oefenen, en 678

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 56