middengedeelte van het lichaam. Hoe meer de man nu de beenen in de houding van vaardig gespreid heeft, en hoe minder diepte er in dien spreidstand is, des te meer opvallend is het achter waarts brengen van genoemd lichaamsgedeelte. Met het bovenstaande bedoelde ik in het kort eens een soort analyse te geven van lichaamsveranderingen die bij een dergelijke, vrij eenvoudige beweging moeten optreden. Een geheel andere kwestie is, dat de schutter, in de aanslag houding zijnde, streeft naar de grootst mogelijke onbeweeglijkheid. Hierover spraken wij reeds, toen ik als mijn meening te kennen gaf, dat dit niet met al te groote stramheid behoefde gepaard te gaan. En niet met overbodige spierspanningen. Bovendien werd reeds opgemerkt, dat absolute onbeweeglijkheid niet te bereiken is; lang niet. En dat men daarom niet te lang moet wachten met het beoefenen van „das Ding an sich". Over de te bereiken graad van onbeweeglijkheid zijn natuur lijk ook de noodige proeven genomen. Ik meen, dat het heel in het begin van deze eeuw was, dat een Duitsch Officier van Gezondheid in het Pruisische leger, waar de stramheid gold als de waardebe- paler van den soldaat, vele proeven nam. Daartoe kregen de proef personen een soort helm op het hoofd, waarop een dunne pin of stift bevestigd was. Stond deze man in de houding, zoo stram en stil als hem mogelijk was, dan raakte die stift juist een beroet vlak, zoodat elke schommeling daarop werd aangeduid door een streepje. Liet men den man een kort poosje staan, dan was op dat beroete vlak een figuur ontstaan van streepen en krassen door elkaar. Verschillende van dergelijke figuren kon men dan met elkaar vergelijken. En wat bleek dan? Dat zelfs de meest Pruisische onder-officier schommelingen vertoonde in de meest stramme houding. Dat de man, die de kleinste schommelingen vertoonde lang niet steeds de beste schutter was. Verder bleek, dat de ge heel ongeoefende grooter afwijkingen van het centrale punt te zien gaf, d; n de geoefende. Dat de schommelingen in voor-achter- waartsche richting gemiddeld 3 maal zoo groot waren als de zijwaartsche. En dat vermoeidheid de afwijkingen veel grooter deed worden. Ook deze experimenten wettigen m. i. de conclusie, dat de be oefening van het stilstaan niet verwaarloosd mag worden. Dat dit, voor wat het schieten betreft, moet geschieden in verband met de vast te leggen coördinaties. Dat men zich over de onbe weeglijkheid, door stramheid te bereiken, geen illusies moet vormen. En dat men met soepele, goed gecoördineerde en beheerschte bewegingen in den regel veel verder komt, dan met stramheid. Als wij vroeger uren besteedden aan gymnastische oefeningen met het geweer, en we vroegen dan eens aan onzen goeden 680

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 58