teneinde een voordeelige beslissing te verkrijgen. De deur, die naar de corruptie leidt, staat altijd op een kier, zoo niet geheel open. Oude koeien worden steeds weer, vooral bij het optreden van nieuwe bestuurders, uit de sloot gehaald en oude zaken weer opgerakeld, waardoor onnoodig veel tijd en werkkracht ver knoeid wordt. Hieraan is in het gouvernement van Atjeh en Onderhoorigheden en eveneens in andere gewesten paal en perk gesteld, door bepa lingen omtrent de verjaring van oude vorderingen in het leven te roepen. De adat kent deze verjaring niet. En de inheemsche rechters hoedden zich vóór onze vestiging als regel, in het belang van hunne beurs, om verjaring toe te passen, ofschoon de koran deze wél kent. De adat werd dus bij Gouvernements besluit aangevuld met de bepaling, dat alle erfenisvorderingen zullen verjaren na een onaf gebroken tijdsverloop van 20 jaren, en alle overige vorderingen na een tijdsverloop van 15 of 10 jaren, al naar gelang deze be schreven of onbeschreven zijn. Deze bepaling gaf in de practijk eenigszins verlichting voor de leiding van de rechtspraak in burgerlijke zaken. Het is dus zaak zoodra een vordering wordt voorgebracht, vast te stellen, hoe oud zij is, om haar al dan niet ontvankelijk te verklaren. De organen voor de behandeling der rechtsvorderingen, die ontvankelijk verklaard worden, zijn dezelfde als bij de delicten rechtspraak. Hetzelfde kan van den procesgang gezegd worden de aanwezigheid van den inlandschen officier van Justitie bij de rechts zitting is echter geen vereischte. Zooals hiervoren reeds werd gezegd, wordt recht gesproken overeenkomstig de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken. De nadruk behoort hierbij gelegd te worden op het laatste gedeelte n. 1. volksinstellingen en gebruiken. Hierop is dan ook het adatrecht gegrondvest. Slechts op het familie- en erfrecht heeft de Islam meer of min der merkbaren invloed uitgeoefend, ofschoon ook dat recht nog bij vele bevolkingsgroepen op grondslagen berust, die de Koran geheel en al verwerpt. Wat het gronden- en schuldenrecht betreft, heeft zich in Atjeh en Onderhoorigheden en ook elders het oude adatrecht in zijne beginselen bijkans zuiver gehandhaafd. In het algemeen kan dus gezegd worden, dat de door ons bestuur in het leven geroepen organen der rechtspleging com petent zijn om op grond van den adat recht te spreken in alle burgerlijke zaken, ook wat het familie- en erfrecht aangaat, te meer, daar ook vóór de vestiging van ons gezag de adat in deze regelend en domineerend optrad. Daardoor wordt niet te kort gedaan aan het loffelijke beginsel, om zich in godsdienstzaken neutraal te houden, want dat geldt heden zoo goed als vroeger 684

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 62