689 Dit laatste zal inmiddels geen motief mogen zijn om niet alles in het werk te stellen om van de oefening het hoogste rendement te verkrijgen en het is de verdienste van den schrijver, dat hij wijst op de belangrijke functie, die de sectie-commandant ten deze heeft te verrichten. De taak van de lagere kader leden en ook van den eenvoudigen soldaat is in het hedendaagsche gevecht, waarin heel wat meer gevorderd wordt van het zelfstandig denkvermogen dan voorheen, beduidend zwaarder geworden. Als dit goed voor oogen wordt gehouden en voorts niet vergeten wordt, dat we mede door onze onlangs verschenen nieuwe voorschriften nog midden in het overgangstijdperk zitten, dan behoeven we ons nog geenszins ongerust te maken over niet volkomen bevredigende resultaten en ook de door schrijver geopenbaarde vrees, dat we uit gebrek aan goed kader zouden vastloopen bij de toepassing der nieuwe voorschriften, niet te deelen. Eenig gezond optimisme is hier dan ook zeker wel verantwoord. In „Nogmaals het weer machtsvraagstuk" komt de Luit. ter Zee der le klasse Ferwerda nog even terug op zijn bekende in dit tijdschrift reeds besproken beschouwingen en zulks naar aanleiding van een daaromtrent in het orgaan gehouden bespreking. Hij betoont zich daarbij een overtuigd tegenstander van eene commissie om opnieuw het defensievraagstuk te onderzoeken. Zijne redeneering is, dat eene Regeering, die ernstig van zins is, om met onze defensie tot eene oplos sing te komen, nu zeker wel over voldoende gegevens beschikt. Dit moge oppervlakkig beschouwd juist klinken, bij nadere overweging zit er toch nog wel iets meer aan vast. Wat moeten we nl- onder Regeering verstaan? Is dit de Ministerraad of zijn dit de Ministers van Marine en Koloniën, al dan niet in gezamenlijk overleg? In ieder geval zal de stem van het Indische leger daar slechts zeer verzwakt kunnen klinken. Een rechtstreekse h krachtig pleidooi voor het legerstandpunt en we weten nu eenmaal, dat er in dit verband van een leger- en van een marinestandpunt sprake is_ zal dan zeker niet gehouden kunnen worden. De beslissing nemende Regeering beschikt niet over een deskundig militair lid en heeft daarentegen in den Mi nister van Marine wèl een deskundig maritiem lid. Wie nog mocht twijfelen aan het te verwachten resultaat denke maar eens aan het ontwerp-vlootwet 1925, dat ook zonder commissie tot stand kwam en dat, zooals nu vrijwel algemeen erkend wordt, een uiterst bedenkelijke en aanvechtbare oplossing van het Indische defensievraagstuk inhield. Hierin ligt een der redenen, dat de deskundigen, die van legerzijde het Indische defensievraagstuk belichtten een commissie voorstonden. Eerst daarmede wordt een waarborg geschapen, dat het legerstandpunt naast het marine standpunt in ernstige overweging wordt genomen. Wordt er een beslissing genomen zonder een commissie, dan is de kans groot, dat het legerstandpunt wordt overstemd dat het niet naast, maar n a het marinestandpunt wordt geplaatst. Een groote bekoring gaat uit van eene bijdrage van den oud-overste J C. A. Bannink „Met P e n s i o e n", waarin op gevoelvolle wijze de stemmingen eens gepensionneerden bij het voorgoed verlaten van den Indischen bodem worden geschetst Zóó kan alleen iemand schrijven, die waarachtig houdt van Indië en met liefde en groote toewijding zijn taak hier heeft vervuld. In het Septembern u m m e r treffen we eenig commentaar van de redactie aan op de in begin September plaats gehad hebbende B e s t u u rs- overgave. Met teleurstelling wordt geconstateerd, dat in de rede van den afgetreden Q. Q. eenig geruststellend woord betreffende de Indische defensie ontbrak. Dezelfde teleurstelling bracht de rede van den opgetreden G. G„ zij het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 67