len lot détails, geloof ik, dat de practische vorming, de voorberei ding voor het eigenlijke militaire vak, niet voldoende tot z'n recht kwam. Er werd betrekkelijk weinig tijd voor uitgetrokken, en de oefeningen waren steeds te sober en te primitief. Het leeren om gaan met allerlei menschen was iets wat nauwelijks bestond. En de massa reglementen, de kennis ervan annex, werd voor een goed deel als ballast beschouwd. Als ik niet nagenoeg onbewust was gaan terugdenken aan mijn eigen opleidingstijd, dan was dit toch vermoedelijk wel een ge volg geweest van het lezen van een betrekkelijk reeds oud artikel, waarin, haast 10 jaar geleden, reeds de belangrijke zijde werd belicht van een zeer degelijke practische vorming van de toekom stige luitenants. In het orgaan van de N. I. O. V. van 1917 breekt de toenmalige Kapitein van den Topografischen dienst, Vogel, een lans voor een zeer intensieve practische vorming. Mogelijk had ik dit artikel hier niet genoemd, als het niet mijn aandacht had getrokken, wat genoemde Kapitein zooal aan ongeveer iederen mensch door op leiding en oefening practisch meende te kunnen bijbrengen. Ik gelooi niet dat een zoo hoog resultaat voor allen te bereiken is. De lezer oordeele: „Indien dit mogelijk zou zijn, dan voere men het onderricht in „de rijkunst zoodanig op, dat ieder bij aanstelling een vlot ter- „reinruiter is, hetgeen een zeer gunstigen invloed zal hebben op „zijne karaktereigenschappen". Zoo als hier, ziet men op tientallen van andere plaatsen bij allerlei schrijvers nog al hooge verwachtingen over de mogelijkheid van beïnvloeding van iemands karakter, meer in het algemeen van de psychische eigenschappen van het individu. Laten we dit nu eens een oogenblikje nader gaan beschouwen, en onze aandacht wijden aan hetgeen reeds door anderen op dit gebied werd ge publiceerd; aan hetgeen door het experiment reeds werd aangetoond. Verder hebben we te letten op hetgeen onze waarneming ons leert en leerde betreffende de bereikte resultaten. Terwijl boven dien ons intuitief gevoel onmogelijk is uit te schakelen. De heer G. zegt op blz. 750 dat den man, behalve bijzondere vakkennis, nog algemeene eigenschappen moeten worden bijge- gebracht, waartoe behooren 728 „Hij moet practisch bedreven zijn in de recrutenopleiding, den „velddienst, de vuurleiding, de gevechtsleiding, den pionierarbeid, „het onderricht in gymnastiek en schermen en administratief vol doende zijn onderlegd. Hij behoort daartoe gedurende zijnen op leidingstijd tot in finesses te zijn geoefend, terwijl een grondige „kennis van reglementen en voorschriften onafwijsbaar moet wor den geacht. Bij aanstelling tot officier moet hij zijn scherpschut ter, meester op alle wapens en gymnastiekonderwijzer en ook „daarvoor speciaal zijn opgeleid. Met minder practische ervaring „zal in de toekomst geen officier het kunnen stellen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 32