beurtenis van groote beteekenis. Dat kunnen vooral zij begrijpen,
die wel eens hunne gedachten hebben laten gaan over die nog
steeds onopgeloste raadsels, die toch niets meer of minder zijn
dan de hoeksteen van een goede lichamelijke opvoeding.
En zoo is het dan ook niet te ontkennen dat maar al te dikwijls
wordt gebouwd en voortgeborduurd op een hypothetischen grond-
slag, met een kracht en een klem alsof er geen kans was dat
eens zou blijken dat het aangenomene onhoudbaar was, rustend
op foutieve conclusies; terwijl soms al voor een goed gedeelte was
aangetoond, dat zoo'n hypothese niets meer was dan een fictie.
Men zij dus voorzichtig met het trekken van conclusies, en
bouwe niet op lossen grond.
Verder lezende in schrijvers artikel komen we den volgenden zin
tegen
„Men kan den mensch nu eenmaal geen karaktereigenschappen
in den vorm van een vak bijbrengen." Dat is waar, doch men zij
ook thans uiterst op z'n hoede bij de te maken gevolgtrekkingen.
Met een zekere dosis éénzijdigheid komen dan sommigen alras tot
de meening, dat men dan ook maar niet zooveel moeite moet doen
om op al die verschillende karakters in te werken; dat het genoe0-
is om den inensch datgene bij te brengen wat hij noodig heeft
om b. v. door het leven te komen, óf om geschikt te zijn voor het
werk dat van hem gevraagd wordt, óf om een zekere mate van
gciuk te bei eiken. Er zijn er zelfs die het heelemaal niet in ver
band willen zien gebracht met b.v. theoretische of practische lessen
De wiskunde-leeraar leert z'n leerlingen wiskunde, de kapitein
leert zijne compagnie loopen en schieten, en de gymnastiekleeraar
oefent het lichaam, en daarmee basta. Die redeneering is niet
juist, kan niet juist zijn! Ook de heer G. schrijft, dat het milieu
o. a. kan inwerken op iemands qualiteiten. Maar dan is het toch
ook een prijzenswaardig streven om in iedere les, in elke zaal.
op ieder uur dat milieu zoodanig te maken dat er inderdaad een
gunstige invloed van uit gaat. De menschen moeten leeren zien
en waardeeren.
Er is somtijds zoo weinig noodig om iets te verheffen of om het
te bederven.
Een paedagogisch leider schept een goede stemming en een
streven naar medewerking, een gevoel van saamhorigheid onder
de meest primitieve omstandigheden.
En nu is de gymnastiekzaal inderdaad één der plaatsen, waar
men een vrij nauw contact kan hebben met de menschen. Net zoo
goed als op het sportveld (zie het artikel van Dr. Balner). Daarom
o. a. kan er in de gymnastiekzaal en op het sportveld zoo buiten
gewoon gunstig op de leerlingen worden ingewerkt.
Waar men het milieu het meest in de hand heeft, het best kan
ïegelen, daar mag men er ook het meest van verwachten. En
daarom staat bij de opvoeding van het kind het huisgezin en het
gezinsleven ook veel hooger dan de school
730