„Maar waarom zal men steeds speculeeren op de ambitie vara den man?" Het antwoord is duidelijk. Men moet er niet op speculeeren, men moet die ambitie wekken en in de oefening betrekken. „Het is voor 's mans belangstelling en plichtsgevoel zelfs niet „gewenscht om die kostbare eigenschappen te veel op den proef „te stellen". Opm. Te veel is nooit goed. Niet moedwillig op den proef gaan stellen, maar ontwikkelen. Dan blijkt het vanzelf. „Men moet dus altijd speculeeren op het aanpassingsvermogen van den menschelijken geest". Die laatst geciteerde zin is inderdaad heel juist. En daarom moeten we niet trachten van de menschen machines te maken. Om dat te betoogen is het dat ik dit opstel ging schrijven. Mijne bedoeling was te pleiten voor het persoonlijke van den mensch. En daarom sluit ik dit gedeelte af met het merkwaardige gezegde van een groot menschenkenner: „Er bestaan twee categorieën van menschen voor wie men er nooit in slaagt een passend emplooi te vinden. Dat zijn zij, die nooit kunnen doen wat hen gezegd wordt, en zij die niets anders kunnen doen dan hetgeen hen gezegd wordt". Tot voor eenige jaren las men in de Hollandsche en Indische gymnastiekvoorschriften, dat het doel van de gymnastiek in het leger o. m. was, het aankweeken van moed, zelfvertrouwen, be sluitvaardigheid, behendigheid, wilskracht, etc. etc. En in talrijke andere boekjes en boekwerken, uit binnen- en buitenland, trof men datzelfde aan. De bedoelde gymnastiekvoorschriften zijn in de laatste jaren verdwenen. Doch wat er betreffende dit thema heeft gestaan, is nog niet der vergetelheid prijs gegeven, aangezien in andere voorschriften dezelfde passages nog zijn aan te treffen. B. v. in het H. O. Z. (Handleiding voor het onderricht in het zwem men, enz.). De Inleiding van het genoemde voorschrift vangt aan: „Het zwemmen is een der nuttigste en belangrijkste lichaamsoe feningen; bijna alle spieren komen daarbij harmonisch in werking, het dwingt tot diep ademen, het oefent een gunstigen invloed uit op de huidfunctie, zenuwgestel, weerstandsvermogen en uithou dingsvermogen, bovendien kweekt het zelfvertrouwen, zelfstandig heid, durf, behendigheid en koelbloedigheid aan". De pagina's 16 en 24 dikken het één en het ander nog wat aan voor wat betreft het waterspringen en de waterspelen. Men is nog verder gegaan. Men heeft ook de kameraadschap en de sociale gevoelens in dit verband meer dan eens genoemd. Is dit nu allemaal juist? Het is zeer wel mogelijk dat men in z'n verwachtingen eeniger- mate te optimistisch is geweest. En waar dat het geval is, kan de reactie ten slotte niet uitblijven. In ons land en in Indië waren het vooral de woorden en de werken van Kapitein Dr. Hubert van Blijenburgh die de aandacht vestigden op die (mogelijke) over- 734

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 38