drijving. Ontkennen Dr. H. v. BI. en anderen dan geheel hetgeen hierboven werd overgenomen uit het voorschrift H. O. Z.? Neen. Maar: le. achten zij dat aankweeken en ontwikkelen vrij problema tisch; 2e met het gevolg dat het bij hen geheel op den achtergrond wordt geschoven; 3. niet de lichaamsoefeningen, doch de invloed, de persoon, het woord en het voorbeeld van den leeraar kunnen soms iets uitrichten; 4e. nooit zal een algemeene psychische eigenschap baat vin den of ontwikkeld worden door de lichaamsoefeningen, doch hoogstens een bepaalde eigenschap voor dat speciale geval. Over punt 3 kunnen we heel kort zijn. Omdat op dat punt de geleerden het eens zijn. Het wordt wel eens anders voorgesteld, men heeft wat dat betreft ook meer dan eens langs elkaar heen gepraat, maar au fond geeft en gaf ten slotte iedereen toe, dat er „eventueel" gunstige invloeden waren te verwachten van wat men noemt de volledige lichamelijke opvoeding, en zal men ner gens kunnen lezen dat er ook maar één optimist op twee beenen heeft rondgeloopen, die beweerde dat men b. v. moed kon ontwik kelen door het uitvoeren van eenige oefeningen op de plaats in de vierkwarts maat. De drie resteerende (der vier hiervoor genoemde) punten zijn niet zoo kort te beantwoorden. Er zit te veel aan vast. Het kwam mij voor dat Kapt. Hub. van BI. in z'n laatstgeschreven werk op sommige punten toch wat minder scherp tegenover het psychi sche deel der lichaamsoefeningen staat als in de „Wetenschap pelijke Grondslagen". Daarin kan ik me vergissen, doch ik wil een enkel feit noemen, waarop ik mijn meening grondvest. Het werk dat ik bedoel, komt voor in het zeer lezenswaardige boek: „De Lichamelijke Opvoeding in de laatste drie eeuwen". Deel 1. Onder redactie van K. H. van Schagen. BIz. 217. „Voorts legt Thulin en m. i. zeer terecht sterk den nadruk op de wenschelijkheid, dat de gymnastiekles den deel nemers genoegen moet geven, zonder dat hij daarmee evenwel wil zeggen dat het streven naar genoegen dat naar de physiolo- gische doelmatigheid der oefeningen moet overheerschen." De lezer moet weten dat hier sprake is van de „nieuwe stroo mingen in Scandinavië"Voor dengeen, die zich voor lich. opv. interesseert, is dit artikel van het hoogste belang. Wat dan ook de reden is dat ik het noemde. Het gaat hier voor een goed deel om de groote vraag, in hoe verre bij den arbeid van ons lichaam ons zenuwstelsel betrokken is, en tevens onze geest, de menschelijke psyche. En dan wil ik in dit verband noemen het werkje van J. van 735

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 39