uitmaakt van de behendigheid, zou wel iets af te dingen zijn. Toch geloof ik dat inderdaad een goed evenwichtsgevoel in hooge mate kan bijdragen tot behendigheid bij verschillende bezigheden, die in het dagelijksche leven voorkomen". Maar dan is het toch klaar, dat de ééne goed ontwikkelde eigenschap de andere helpt en ondersteunt. Dat ik nog al eens de werken van Dr. H. v. BL. in mijn be toog betrek, komt voornamelijk doordat het zijne denkbeelden zijn, die in Indië vermoedelijk, het beste gekend worden, aangezien de Zweedsche gymnastiek uit zijne boeken in Indië onderwezen en beoefend wordt. Bovendien was ik en ben ik zeer goed in de gelegenheid zijne denkbeelden te Ieeren kennen, ook door het gesproken woord. Óver de mogelijkheid of het feit dat de ééne eigenschap de andere beïnvloedt, bestaat een theorie, waarvan de gezonde ba sis, de reëele opzet en de practische bekoorlijkheid m. i. niet te ontkennen zijn. Dit is de theorie der „Mitübung", van den grooten psycholoog E. Meumann, welke krachtig ondersteund werd door dr. Ebert. De beteekenis van deze Mitübung is duidelijk. Onmoge lijk is het hier thans verder op in te gaan. Ik wil volstaan met een paar woorden van Prof. Meumann weer te geven: ,,De psychologie der oefening toont, dat wij bij alle oefening (geestelijke zoowel als lichamelijke) een speciale en een alge- meene oefening moeten onderscheiden. Algemeene en speciale oefening beïnvloeden elkaar wederkeerig". Bestaat er dan b. v. een algemeene oefening van het geheugen?" Ja, zegt Meumann, dat is door mij en Dr. Ebert overduidelijk aangetoond. Ook Muller meende reeds, dat alle verwante ver mogens psychologisch gedeeltelijk samenvallen, zoodat allen me- degeoefend worden als één van hen geoefend wordt. Het is toch werkelijk niet vreemd dat men door alle eeuwen heeft getracht een beetje helderder voorstellingen te krijgen van datgene wat dikwijls zoo diep verborgen ligt in het wezen van den ntensch. Vroeger deed men dit door denken en praten en bespiegelen. In de Grieksche cultuur, eenige eeuwen voor Chr. schijnt er een tijd te zijn geweest dat men sterk filosofeerde over alle mogelijke inetaphysische vragen, terwijl het besef van het eigen-psychische van den mensch niet naar boven kwam. Daarom was het individu niets, de staat, b. v. bij de Spartanen, alles. Later zette men de bespiegelingen stop; men zag in dat men er niet mee verder kwam. Men ging trachten die psyche te onderzoeken met toestelletjes en machientjes. Wundt werd de grondlegger der experimenteele psychologie. En in de laatste tiental jaren heeft deze zich ontwik keld en uitgebreid tot een wetenschap, waarvan het beheerschen van een onderdeel de mogelijkheid tot promoveeren in zich sluit; een zoo uitgebreide wetenschap, dat een boek kon ontstaan, enkel handelend over proefnemingen bij spel en sport, zooals het werk 738

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 42