lagere aanvoerders uitgaan, doch zullen als regel tot stand
moeten komen door onderlinge samenwerking van de com
mandanten der vakken aan weerszijden van een scheidings
lijn gelegen.
De volgende maatregelen kunnen worden getroffen
a De scheidingslijnen moeten liefst niet daar gekozen
worden waar de vijandelijke aanval waarschijnlijk is, niet op
plaatsen, welke brandpunten van het gevecht zullen worden.
Dus niet b. v. in de inzinkingen van heuvelterreinen, waarin
zooals de oorlogservaring uitwees, de aanvaller bij voorkeur
voorwaarts wil gaan; ook moet men geen scheidingslijnen
kiezen welke als het ware door het terrein worden aange
wezen.
b. Men moet zorgdragen dat het terreindeel vóór de
scheidingslijnen onder sterk vuur kan worden genomen,
door b. v. het frontale vuur van het eene vak te doen reiken
over de scheidingslijn heen en door wederzijdsche flankeering.
Een middel daartoe is o. a. de scheidingslijnen te kiezen
over de middens der u i tspringende gedeelten en niet over
de middens der inspringende gedeelten, waardoor tevens in
A.T.V. heuvelterreinen de maatregel sub a wordt bevorderd en
q U6{ eveneens een verrassend en flankeerend vuur van de geweer-
j75 mitrailleurs, terwijl een behoorlijke dekking van deze tegen
192/2/ vuur in front beter kon worden verzekerd.
Ook wordt zoodoende flankvuur bevorderd op de aanval
lers, die de uitspringende gedeelten omvattend aangrijpen.
Steeds moet men de eigenlijke scheidingslijnen in het voor
terrein verlengen.
c. Het gereedhouden van een stootgroep, waarvan de
opdracht uitsluitend is, een op of in de nabijheid van de
scheidingslijn binnengedrongen vijand met een oogenblik-
kelijken tegenstoot terug te werpen.
Verder geldt als algemeen beginsel, dat ieder aanvoerder
van een onderdeel, hoe klein ook, dus ook de brigadecom-
q.V.i. mandant, overleg moet plegen met de commandanten der
171/1/ nevenafdeelingen, om te geraken tot eene zoo volledig
mogelijke bestrijking van het voorterrein en eene innige
samenwerking met de nevenafdeelingen.
Bij de vermelding van de taak der verschillende lagere
aanvoerders (compagnies-, sectie- en brigadecommandanten)
komt dit beginsel nog eens bijzonder tot uiting.
O. V.l. Zoo zal de brigadecommandant verbinding zoeken
195/1/ met de nevenbrigades en de samenwerking van het vuur van
zijn geweermitrailleur met dat der nevenbrigade verzekeren.
202/1/ De sectiecommandant zal den steun, welke de
brigadecommandanten elkander wederzijds moeten verlee-
205/1/ nen> regelen en zorgen de brigades zoodanig op te stellen
/2/ dat zij elkander kunnen flankeeren. Verder zal hij den com-
747