In de jaren, volgend op de Pidië-expeditie, was het een ge liefkoosde opgave aan jonge officieren uit dergelijke gegevens een schetskaart te vervaardigen; men leerde er in ieder geval grondig kaartlezen mede. In de archieven van posten vindt men gegevens, die niet altijd naar behooren geëxploiteerd worden, als daar zijn: oude patrouille rapporten, voordrachten tot Kon. onderscheidingen, correspon denties. Is de postcommandant tevens belast met het burgerlijk ge zag, dan beschikt men over nota's, memories, dagboeken, stam- boomen, nog vermeerderd met wat omtrent het patrouillegebied in druk verschenen is. Een nuttig werk is uit die gegevens een klapper samen te stellen omtrent terrein, schuilplaatsen, heilige plaatsen, in onderwerping gekomen invloedrijke personen, hunne methodes en familiebetrekkingen, bekende gidsen, geestdrijvers e. d. m. Zonder klapper is het nalezen van bovengenoemde paperas sen niet alleen een eentonig, maar ook een tijdroovend werk, waar om men daar niet zoo licht toe komt, met gevolg, dat fouten gemaakt worden, die bij kennisname van de schrifturen van voor gangers vermeden waren. Daarom bevordert zoo'n klapper de esprit de suite, van zoo veel belang bij den omgang met en het bestuur over inlanders, benevens een volkomen beheerschen van de gegevens over land en volk. Men tracht weieens hetzelfde te bereiken door bundelen, maar dit leidt, als het niet nauwkeurig geschiedt, met aanteekening in de agenda's, tot een dooreen halen der archieven. Toepassing van het kaartsysteem vereenvoudigt de samenstel ling van een klapper belangrijk. Een ander archiefwerk van belang is het bijhouden der stam- boomen van hoofden en invloedrijke personen. In de Algemeene Instructie voor Troepen-, PI. Mil.-, Colonne- en Patrouillecom- 766 II est de toute évidence qu'il reste encore a obtenir les renseignements concernant la composition et l'historique de la bande ennemie. II faut s'en- quérir du nom et du caractère du chef, du recrutement de la bande et de ses entreprises antérieures. On ne doit pas, en effet, concevoir un plan d' operations rationnel et on ne peut supputer les projets de l'adversaire avec quelques chances de vraisemblance que si l'on sait d'avance que l'on aura affaire a un chef lache et rusé, ou a un chef entreprenant, hardi et d'un moral éprouvé. D'autre part, un chef de bande, quelque soit son tempérament, s'il est tant soit peu réfléchi et expérimenté, ne condevra pas une entreprise de la même fagon suivant que sa bande se composera de partisans novices, peu entraïnés et qeu aguerris, ou bien de vieux routiers enhardis par des succès antérieurs. II est d'ailleurs a remarquer qu'un chef est généralement tenté d'appliquer, aussi bien dans Ia vie ordinaire qu'a Ia guerre, les procédés qui lui ont assure le succès dans des entreprises antérieures, et dans lesquels il placera sa confi- ance tant gu'ils ne lui auront pas causé d'échec. C'est pour cette raison qu'il est nécessaire de connaitre autant que possible les procédés particuliers auxquels la bande ennemie a pu avoir recours dans ses eutreprises antérieures G. Prokos. Operations Coloniales. II, p 15. ed. 1910.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 70