780
Ten bewijze het volgende citaat.
„Getroffen door de aan onvermogen grenzende achterlijkheid van de officiers
opleiding, besloot hij de schrijver zoodra hij daartoe in de gelegenheid
zou zijn, grondig na te gaan, door welke oorzaken de Academie in zulk een
vervallen staat geraakte en waarom een verheffing uit dien toestand tot nu
toe tot de onmogelijkheden behoorde."
Dit zijn krachttermen, die op den ingewijde geen indruk maken en die het
onvoorwaardelijk afleggen tegen zakelijke argumentatie, die een belangrijke
zaak als waarom het hier gaat, toch ongetwijfeld verdient.
Ook verder in het boek vindt men dezen betoogtrant hier en daar terug.
Behalve het voorwoord bevat het boek de volgende hoofdstukken:
1. De organisatie van het bestuur.
II. Het systeem van onderwijs en de resultaten der studie.
III. De leerkrachten.
IV. De examens.
V. De wetenschappelijke opleiding.
VI. De noodzakelijkheid van hooger onderwijs bij de officiersopleiding.
VII. De bibliotheek.
VIII. De toelating en de toeloop.
IX. De opvoeding.
X. Korte geschiedenis van de Koninklijke Militaire Academie.
XI. Aanteekeningen uit de geschiedenis der Delftsche ingenieursopleiding.
XII. Conclusies.
Het zou volkomen buiten het bestek van deze bespreking vallen, indien ook
maar zeer beknopt werd ingegaan op de omvangrijke stof, die in het boek
werd behandeld.
We zullen ons dus moeten bepalen tot het aanstippen van enkele hoofd
punten, die vanwege hun belang en ook omdat wij ter zake afwijkende in
zichten koesteren, daarvoor in het bijzonder in aanmerking komen.
In de eerste plaats dan de toeloop tot de Academie, waarvan de schrijver
zegt, dat hij steeds vermindert, hetgeen voor een aanzienlijk deel veroorzaakt
zou worden door de afstootende werking van het verouderde stelsel van
opleiding.
Alweer de schromelijke overdrijving, die we te voren reeds constateerden.
Wij hebben nog nimmer iemand ontmoet, die afzag van een beroep waar
toe hij zich aangetrokken gevoelde, omdat de opleiding hem niet aanstond.
In ieder geval is het onze vaste overtuiging dat dergelijke types uitzonde
ringen zijn.
De schrijver moet zich wel blind gestaard hebben op de toestanden, die
hij wilde blootleggen, om de werkelijke, zoo onmiddellijk voor de hand lig
gende reden van den door hem onbevredigend geachten toeloop, voorbij te
zien.
Deze reden moet gezocht worden de schrijver noemde haar wel, doch
slechts terloops in de positie van den officier.
Het is toch zoo logisch, dat het te bereiken doel en niet het daarvoor te
volgen middel, de alles beheerschende factor bij de beroepskeuze is.
Indien de toeloop inderdaad te wenschen overlaat, tegen deze bewering
zou nog wel het een en ander zijn aan te voeren en men er ernstig prijs
op stelt dien te verbeteren, dan zal men de positie en niet de opleiding in
beschouwing moeten nemen.
We kunnen op dezen beheerschenden factor voor eene bevredigende aan
vulling van het officierskorps, die de schrijver slechts en bagatelle behandelt,
hier niet dieper ingaan.
We willen er slechts op wijzen, dat dit onderwerp, zoowel uit een moreel,
als uit een materieel oogpunt moet worden bezien.
We geven dadelijk toe, dat vele candidaat-officieren persoonlijk de te be
reiken positie niet al te scherp onder de loupe zullen nemen en zeker niet
voor zoover het de materieele zijde daarvan betreft, doch dit geldt voor alle
overeenkomstige beroepen.