781
Maar en hier komen we op een factor van het hoogste belang voor de
beroepskeuze, die de schrijver echter geheel onbesproken laat het is niet
alleen de eigen keus, die hier den doorslag geeft.
Ook de raadgevingen van ouders of voogden, die uit eigen ervaring alles
beter kunnen overzien, spelen in deze zaak een groote rol.
Wanneer in de kringen der ouders de meening heerscht, dat de officierspositie
een zoodanige is, dat verwacht mag worden, dat zij eene overeenkomstige
bevrediging kan schenken als andere ebenbürtige posities, dan zal dit onge
twijfeld ook den toeloop beïnvloeden.
We mogen onze oogen er niet voor sluiten, dat er een tijd geweest is,
dat een dergelijke meening onder de ouders niet bestond en dat dit zich,
blijkens de door schrijver terecht gelaakte lokmiddelen in advertenties als
anderszins, ook in den toeloop heeft afgespiegeld.
De beteekenis van de ouderlijke leiding bij de beroepskeuze wordt door
schrijver ook nog verwaarloosd, waar hij zegt, dat het stelsel van toelating
tot de K.M. A. nog altijd het groote nadeel heeft, „dat de meeste jongelieden
het officiersberoep kiezen, zonder ook maar eenigszins op de hoogte te zijn
van de aan hun toekomstigen werkkring verbonden eigen moeilijkheden".
We zouden willen opmerken, dat dit euvel in dezelfde mate geldt voor
alle beroepen, waarvoor de keuze uiterlijk bij het afleggen van het eindexamen
5-jarige H. B. S. moet worden gedaan.
We kunnen in de door schrijver geschetste moeilijkheid dan ook onmogelijk
een argument zien voor het recruteeren van de toekomstige beroepsofficieren
uit de verlofsofficieren, die het einddiploma H. B. S. 5-jarige cursus of een
getuigschrift van gelijke waarde hebben behaald.
De schrijver toont zich een groot voorstander van een dergelijk recrutee-
ringssysteem wij kunnen hem hierin niet bijvallen, althans niet voor Indië en
blijven liever bij het oude, dat zijn bestaansreden deugdelijk heeft bewezen.
Uit deze enkele opmerkingen moge voldoende zijn gebleken, dat het door
schrijver bepleite stelsel van onderwijs en van opvoeding voor een oogen-
blik aannemende dat dit stelsel op zichzelf als juist moet worden erkend
slechts van zeer ondergeschikten invloed zal kunnen zijn op de aanvulling en
onmogelijk het geconstateerde euvel van onvoldoenden toeloop zal kunnen
verhelpen.
We zullen thans iets dieper ingaan op een der belangrijkste onderwerpen,
die in het boek behandeld worden, n. 1. de opvoeding. In zijn voorwoord
zegt de schrijver hieromtrent reeds
„In het hoofdstuk over de opvoeding wordt aangetoond, dat het stelsel van
den inwendigen dienst en de consignes der Academie niet geschikt is voor een
goede karaktervorming en evenmin geschikt om goede grondslagen te leggen
voor den opvoedingsarbeïd, welke het officierskorps in de hedendaagsche
maatschappij heeft te verrichten."
We moeten al dadelijk opmerken, dat aan dit „aantoonen" nog wel het
een en ander ontbreekt, en dat het juister zou zijn geweest als gesproken was
van „beweren".
Het is eene bewering en meer niet, dat het internaat der Academie, met de
vele verbodsbepalingen en het stelsel van straffen eene dusdanige inwerking
heeft op het moreel bewustzijn van den leerling, dat het gedurende vele
jaren, en in sommige gevallen zelfs gedurende heel zijn verdere leven, een
onuitwischbaren stempel drukt op zijn doen en laten, eene bewering echter,
die wij, en zeker velen met ons, niet zullen onderschrijven.
Evenmin kunnen we beamen, dat in het opvoedingsstelsel der Acadamie zoo
goed als niets is te bespeuren van zelfstandigheid der leerlingen, dat plichts
besef en verantwoordelijkheidsgevoel worden gedood, instede van ontwikkeld,
dat er onder het bestaande stelsel onder de leerlingen een neiging ontstaat
om het met het spreken der waarheid zoo nauw niet te nemen, dat dit
systeem niet ontwikkelend, doch verslappend werkt op het initiatief, de wils
kracht en de zelfstandigheid der leerlingen en soortgelijke beweringen meer