782 omdat deze, zooals we reeds eerder opmerkten, door de feiten eenvoudig worden gelogenstraft. We willen niet tegenspreken, dat het gevolgde stelsel van opvoeding op sommige individuën niet de gewenschte uitwerking heeft, maar in hune alge meenheid vinden we de beschuldigingen beslist onjuist. Het is nu eenmaal niet mogelijk om in dit opzicht ideale toestanden te bereiken. Hetgeen schrijver als remedie tegen de door hem geschetste be zwaren wil, namelijk de afschaffing van het internaat en het scheppen van ruime gelegenheid tot zelfstandige studie, zal zeker niet tot verbetering leiden,, nog afgescheiden van de ernstige bezwaren, die ook om andere redenen aan het voorgestelde systeem verbonden zullen zijn. Zooals uit het geheele boekwerk doorloopend naar voren treedt, kan de schrijver zich geenszins vereenigen met de wijze, waarop aan de K.M.A. de tucht gehandhaafd wordt. Hij betoogt, dat men aldaar geen gezonde be grippen omtrent de tucht kweekt, doch een krijgstuchtelijk geweten ontwikkelt, waaronder hij dan iets verstaat, dat niet duidelijk omschreven wordt maar toch klaarblijkelijk een ongunstige beteekenis heeft. We hebben den schrijver in deze beschouwingen niet geheel kunnen volgen, hetgeen wellicht voortspruit, uit een verschil van inzicht in de juiste betee kenis van het begrip krijgstucht tusschen hem en ons. Naar onze meening ziet de schrijver de zeer bijzondere beteekenis van de érygstucht te veel over het hoofd en vereenzelvigt hij deze te veel met de tucht in de algemeene beteekenis van het woord. Niettemin citeert hij met instemming, dat de krijgstucht de handhaving van regelmaat en orde omvat in alle, zelfs in de schijnbaar nietige zaken, den militairen dienst betreffendedat zij eischt stipte nakoming van alle voor schriften en nauwgezette voldoening aan de terzake van den dienst gegeven bevelen, ook waar deze slechts kleinigheden betreffen. We zouden zeggen, dat dit toch op de Academie ten nauwste in acht wordt genomen. Nu moge het waar zijn, dat vele bijzondere consignes van de Aca demie den indruk wekken van futiliteiten, zoodat men al spoedig geneigd zou zijn om te erkennen, dat zij wellicht zouden kunnnen worden opgeheven, aan den anderen kant moge worden bedacht, dat deze consignes gegroeid zijn met de instelling, dat ze als het ware door de cadetten zelf zijn ingegeven en dat de uitvaardiging derhalve verband hield met de toenmaals voor de handhaving van de krijgstucht door de verantwoordelijke gezaghebbenden gehuldigde inzichten. In ieder geval kunnen we onmogelijk inzien, dat dergelijke consignes, ook al zouden zij niet bepaald noodzakelijk zijn, zoo'n funesten invloed zouden kunnen uitoefenen als schrijver doet voorkomen. Een bewijs, dat onze inzichten omtrent het begrip krijgstucht niet geheel strooken met die, welke de schrijver blijkbaar huldigt, ontleenen we ook aan de eenigszins verbazingwekkende bewering, dat het rechtvaardigste oordeel over een meerdere in den regel wordt uitgesproken door ondergeschik ten, dat aan den veelal zoo juisten kijk der onderhebbenden op het karakter van hun chef helaas in de meeste gevallen geen of maar weinig aandacht wordt geschonken. De schrijver is blijkbaar zoo overtuigd van de deugdelijkheid van deze stelling, dat hij zich zelf een kleine uitweiding veroorlooft en een soort proe ve geeft van de wijze, waarop deze stof in een paedagogisch handboek behandeld zou moeien worden. In een betoogtrant, waarbij het paedagogische element o. i. volkomen zoek is, schetst hij de wijze waarop een Streber zijn carrière tracht te maken, hoe zulk een „als chef vermomde schelm" wij citeerden met zijn „duw- en strooppot-methode" het nog een heel eind kan sturen, om dan als volgt te besluiten. „En nu komen we op het punt waar we moeten zijnDeze alom bestaande gewoonte om officieel slechts rekening te houden met het oordeel der chefs, hoewel toch niemand ons juister zij het dan misschien wat ruwer beoor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 86