783 deelt dan onze ondergeschikten, deze gewoonte is het waardoor het kwaad bagenoeg ongehinderd kan voortwoekeren. Zoodra in dit opzicht ons ge weten voldoende is wakker geschud en het officieele oordeel omtrent de voor gewichtige functies, bestemde personen niet alleen zal worden gegrond op de meening van hun chefs, maar ook op het oordeel van hun onder hebbenden, zullen de bedoelde typen veel minder kans krijgen voor hunne karakterlooze practijken." En om alle misverstand bij voorbaat uit te sluiten en om te toonen, dat het hem ernst is met deze stelling, voegt hij er nog aan toe: „Daar het buiten de grenzen van dit werk zou vallen, omtrent deze aan gelegenheid in bijzonderheden te treden, wordt hier volstaan met de mede- deehng, dat, zoodra er een ernstige wil bestaat om in deze richting eene op lossing te vinden, het ook mogelijk zal zijn, de gevoelens dier onderhebben den omtrent hun chef op een kiesche wijze te weten te komen". Het zal vermoedelijk ook aan dit verschil in appreciatie van den factor krijgstucht liggen, dat we het minder juist achten om de opleiding aan de K. M. A. te vergelijken met die aan hoogescholen of universiteiten in Neder land. De principieele verschilpunten zijn van te primair belang dan dat men zoo maar klakkeloos de beide stelsels onder dezelfde belichting zou kunnen plaatsen. De vergelijking tusschen de K. M. A. en de Delftsche ingenieursopleiding, waaraan de schrijver menige bladzijde wijdt, gaat dan ook naar onze meening in dit opzicht mank. Het leger vervult daarvoor nog steeds een te bijzon dere positie in het maatschappelijk leven het officierskorps past zich daarbij uiteraard aan en stelt zijn bijzondere eischende officiersopleiding heeft in verband daarmede een eigen karakter. Wanneer inderdaad die opleiding bewezen zou hebben zulke ernstige be zwaren met zich te brengen, als schrijver zou willen doen gelooven, dan zou er onder de oud-cadetten, die dat dan toch zeker ook wel zouden hebben opgemerkt, toch een soort van teleurstelling moeten heerschen, dat zij daaraan onderworpen zijn geweest, en daarvan de dupe zijn geworden. We gelooven gerust te mogen beweren, dat het tegendeel het geval is, dat voor de meesten onzer de herinneringen aan die opleiding bewaard worden als een kostbaar kleinood. En velen zullen met ons volledig kunnen instem men met de volgende verzuchting van een der ouderen, die in de Nieuwe Rotterdamsche Courant het boek besprak. „Ik behoor persoonlijk tot de z.g. „slachtoffers" van het internaat in een, 40 jaar geleden, rigoureuzeren vorm dan tegenwoordig. Ik heb vier jaar geleefd op de K. M.A. Uitgaan behoorde voor ons tot de zeldzaamheden. Van straffen heb ik gelust. Hinderlijk gedrag in de lessen, niet opbergen van kleeding, onverzorgde tenue, luidruchtig gedrag op de slaapzaal, praten gedurende de godsdienstoefening, loopen op verboden academieterrein, waren schering en inslag. In mijn eerste leerjaar zat ik de meeste Zondagen voor straf thuis; in het derde en vierde jaar hielden de straffen op. Ik werd verstandiger, maar ik ge loof gebleven te zijn, wie ik was. De mannen, die in mijn cadettlenjaren het gezag over ons oefenden ze zijn grootendeels reeds op het groote appèl verschenen gedenk ik met liefde en dankbaarheid. Meerendeels flinke, correcte kerels, waarop te rekenen viel, vrij van pietluttigheden, voorbeelden van plichts betrachting. Er waren er onder, waarvoor je door het vuur zou zijn gegaan. Veel met je filosofeeren over opvoeding deden ze niet; doch ze werkten op je door hun voorbeeld. Ik kan dan ook niet hooren, dat het internaat kortweg als karakter bedervend wordt beticht. Noch mijn zelfstandigheid, noch mijn karakter hebben er door geleden. Doch mijn studie heeft erdoor een onge kende vastheid en degelijkheid gekregen, die ik met waardeering gedenk." Ook jongere generaties dachten er aldus over. We kunnen dit niet beter enwijzen dan door aan te halen wat de oud-overste Bannink onder groote instem ming in eene causerie op de jongste Algemeene Vergadering van de N.I.O.V. sprak.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 87