788
de Hollandsche Droogstoppel heeft, weliswaar zuchtend, besloten, dat de cost
dan nog maar eens weer voor de baet moet uitgaan en dat Nederland weer
baar moet blijven."
We gelooven, dat met deze woorden de juiste toestand scherp getypeerd is.
Ademde ook de brochure, destijds door Prof. Treub uitgegeven en getiteld
„Bezuiniging in Indië en het nieuwe regeerprogram" niet volkomen denzelfden
geest
Dezen geest nu en niet het minst de daaruit voortgekomen tastbare resul
taten, voor zoover het Hollandsche leger betreft, acht de schrijver erger dan
ontwapening.
In het kort schetst hij dan wat het Hollandsche leger de laatste jaren zoo
al in waarde heeft ingeboet, of, om in den betoogtrant van den schrijver te
blijven, welk onheil door den knabbelvirtuoos Droogstoppel zoo al is gesticht.
„Ach, het leger is niet talrijk en krachtig genoeg meer om nog veel lawaai
te schoppen, om zelfs nog maar hard te kreunen. Het lijkt op den Berlijnschen
hongerkunstenaar Jolly, die eiken dag wat meer slonk om eindelijk geluidloos
in elkaar te zakken."
Hoewel in den spottoon voorgedragen, geeft schrijvers verzuchting reden
tot ernstige overdenking ook voor Indië.
Het „erger dan ontwapening" heeft ook voor ons zijn beteekenis. Al moge
deze leuze hier wellicht nog niet letterlijk hebben weerklonken, naar den
geest is zij meermalen uitgesproken.
Ook bij de Indische weermacht en in het bijzonder bij het Leger is de
knabbelvirtuoos maar al te goed bekend. En ook het beeld van den honger
kunstenaar is ons niet vreemd, sedert in den Volksraad werd gesproken van
een magere organisatie.
En al moge met groote voldoening worden geconstateerd, dat de knabbel
virtuoos zijne belangstelling voor de Indische weermacht sedert eenigen tijd
heeft laten varen en zijne verrichtingen in het negatieve heeft gestaakt, dan wil
dit nog geenszins beteekenen, dat wij er thans zijn.
Wil onze weermacht aan het gestelde doel beantwoorden, dan zal er thans
in positieve richting moeten worden gewerkt, dan zal er moeten worden
hersteld en opgebouwd, en wel spoedig.
De zoo juist ter sprake gebrachte magere organisatie diende ook den
schrijver van het artikel „Is ons leger voldoende sterk voorkomende in het
Soerabaiaasch Handelsblad van 22 Oct. j. 1., tot Leitmotiv.
De vraag stellen is voor schrijver haar ook beantwoorden en wel naar viel
te verwachten in ontkennenden zin.
De schrijver voert in zijn beschouwingen een nieuw begrip in, daar, waar
hij spreekt over de drieledige taak van het leger. Hij onderscheidt nl. behalve
de verdediging tegen buitenlandsch geweld en de handhaving van orde en rust
ook nog een derde taak en wel het verrichten van politie- en bewakings
diensten, speciaal op Java. Of deze gedachtengang wel geheel juist is, wa
gen wij te betwijfelen.
Het verrichten van gewone politioneele werkzaamheden, als het bewaken
van cultuurondernemingen, gevangenissen, wegen, arrestanten, en landskassen
op Java kan toch bezwaarlijk als een afzonderlijke legertaak worden aange
merkt. Dat dergelijke werkzaamheden bij gebrek aan voldoende politieorga
nisaties thans door het leger geschieden, motiveert nog geenszins, dat hier
van een legertaak sprake is. De algemeene aandrang uit den troep om deze
hulpverleening, die meer en meer blijkt ten koste van een goede oefening
te gaan, tot geringere verhoudingen terug te brengen, moge tot bewijs
strekken dat hier geen sprake is van het vervullen van een taak maar van
het verleenen van hulp.
Wanneer dit onderscheid goed in het oog wordt gehouden zal men zeker
onmogelijk kunnen medegaan met schrijvers conclusie, dat de eischen welke
de gewone politioneele taak stelt niet kunnen worden verkleind omdat zij er
zijn en daaraan nu eenmaal niet valt te tornen.