789 Nogmaals, er is hier slechts sprake van hulp. Mocht inderdaad blijken dat deze hulp, in de mate zooals zij thans wordt verleend ten nadeele komt van een goede vervulling van de tweeledige taak van het leger, dan zal de onver mijdelijke consequentie moeten zijn, dat deze hulp zoo spoedig mogelijk tot bescheidener proporties worde teruggebracht. Ook in ander opzicht is de schrijver niet geheel zuiver in de grondslagen van zijn betoog. Zoo spreekt hij „van het tegen beter weten in verkleinen van de gestelde eischen, waaraan het leger bij de defensie zal moeten voldoen". Dit is niet juist. De gestelde eischen zijn nog steeds onveranderd. Onze legersamensteilinw en onze oorlogsbegrooting berusten nog steeds op de desiderata, die door den Minister van Koloniën bij de behandeling van de Indische begrooting 1923 werden gesteld. Ook thans geldt nog, dat „een leger noodig is om den mwendigen toestand over de geheele uitgestrektheid van den archipel te beheerschen en dat het daartoe vereischte minimum, voor zoover de troepen op Java zijn gelegerd, zal moeten zijn georganiseerd en uitgerust voor de verdediging van de steunpunten van de vloot en van den Regeeringszetel". Vermoedelijk doelt de schrijver, waar hij spreekt over het verkleinen van de gestelde eischen op de beperkte doelstelling, die aan het ontwerp-vloot- wet 1925 ten grondslag heeft gelegen. Maar hij moge dan bedenken, dat dit ontwerp geheel van de baan is en dat zulks ook geldt voor de beperkte doelstelling. Het is wel noodig om deze beginselkwesties zoo zuiver mogelijk te stellen wil men in het daarop gebaseerde pleidooi tot het verkrijgen van een doelma tige organisatie van onze weermacht de kans op ongewenschte vertroebeling uitsluiten. s Hetgeen de schrijver opmerkt over de versterking van Atjeh, nl. dat deze ten koste komt van de Javatroepen is niet geheel juist. Ten rechte is deze versterking boven de huidige formatie gebracht en zijn de daarvoor benoodigde gelden op de aanvullingsbegrooting voor 1927 beschikbaar gesteld. Bij zijn beschouwingen over de onvoldoende sterkte van de Javatroepen wijst de schrijver terecht op het bezwaar, dat de tijdelijk ongeschikten en de belangrijke contingenten reizende militairen van en naar de verre buiten gewesten geheel op de Javatroepen drukken, waardoor deze in hunne presente sterkte belangrijk worden geschaad ten nadeele van de goede uitoefening van hun taak. De bezwaren der magere organisatie treden hier wel duidelijk aan het licht en het zal zeker aanbeveling verdienen om bij het herstellingswerk, waarop we elders m dit overzicht doelden, daarmede terdege rekening te houden. In het weekblad Nederland (Nos. 9, 10, 11 en 12 van den loopenden jaargang) bespreekt een maritieme medewerker in een serie artikelen De beteekems van zeemacht in Nederlandsch-Indië" Uitgaande van de stelling, dat de basis van elk defensie-systeem moet gelegen zijn in de internationale politieke verhoudingen, begint de schrijver deze in groote lijnen te belichten. Hij verwacht in den stillen Oceaan een strijd om de hegemonie tusschen Japan en de Ver. Staten, waarbij Engeland, voorloopig althans, een onzijdige houding zal innemen. 6 Dit conflict zal in verband met de enorme afstanden en de beperking van het Washington Tractaat inzake inrichting van steunpunten, niet leiden tot een uitgesproken strijd om het meesterschap ter zee tusschen de beide slag- vloten, doch zich kenmerken door een verdeeling van den Stillen Oceaan in twee mvloeds- en machtssferen: een Oostelijke, waar de Ver. Staten heerschen en een Westelijke, waar de Japansche Stem gehoord zal worden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 93