862 8. VOLKSRAAD OVERZICHT. De najaarszitting van den Volksraad, waarin onder meer de aanvullings- begrooting 1927 (met twee nota's van wijzigingen) werd behandeld, is weer achter den rug. Hoewel het karakter van eene aanvullingsbegrooting normaal geen aanleiding geeft voor het opteekenen van markante feiten, moet daarin dit maal toch een zekere afwijking worden geconstateerd. Deze najaars zitting heeft, althans voor het leger, eenige punten naar voren gebracht, die zeker wel afzonderlijke vermelding waard zijn. Dat het aspect van de aanvullingsbegrooting dit maal eenigszins afweek van het normale, moet in de eerste plaats toegeschreven worden aan het feit, dat sedert de indiening van de hoofdbegrooting, in de hoogste organen, die ten deze invloed uitoefenen, inmiddels nieuwe leiders zijn opgetreden. Maar ook aan de communistische woelingen, die ten tijde der zitting van den Volksraad een tot nu toe voor Indië ongekend hoogtepunt bereikten, kon eenigen invloed niet worden ontzegd. Het zijn deze woelingen geweest, die het leger en meer in het bijzonder zijne geschiktheid voor de vervulling van dat deel van zijn tweeledige taak, hetwelk betrekking heeft op de handhaving van orde en rust in den geheelen archipel, voor het voetlicht der publieke belangstelling hebben geplaatst. Deze beschouwing heeft eensdeels geleid tot eene vrijwel onverdeelde waardeering voor de wijze waarop door het leger het bewijs werd geleverd van paraatheid en de opgewektheid, waarmede dit deel van zijn taak werd vervuld, anderdeels is zij aanleiding geweest tot ernstige overdenking van de vraag of voor het geval van betere organisatie van het communistisch complot en een uitbreken daarvan over de geheele linie, de middelen tot handhaving van orde en rust niet te krap toegen eten zijn. Inmiddels mag hier wel worden gememoreerd, dat een waarschuwend woord in dit verband reeds lang te voren kon worden beluisterd, ook in den Volks raad. Ook in het Afdeelingsverslag betreffende de aanvullingsbegrooting 1927, dat verscheen vóór het uitbrektn der communistische woelingen kan men dezen twijfel onderkennen. Bij de openbare beraadslagingen gaven de heeren van der Weijden en Mardjana hierop een nadere toelichting, waarop de Regeerings- gemachtigde voor Oorlog als volgt antwoordde „De door den heer van der Weijden en deels ook door den heer Mardjana besproken aangelegenheden betreffende aflossing en aanvulling der troepen macht in de buitengewesten, de sterkte der troepeneenheden op Java, zoowel in geval van mobilisatie en bij onlusten als voor den normalen vredestoestand, waarbij ook rekening te houden met geëmployeerden en om andere redenen niet beschikbaren hebben mijn volle aandacht. Ter zake werden bij verschillende afdeelingen van het D.v.O. reeds gegevens en adviezen gevraagd, 't Zelfde kan worden gezegd t.a. van de eveneens door de heeren van der Weijden en Mardjana nader besproken wenschelijkheid om enkele categorieën van officieren, c. q. onderofficieren, die door langdurige detacheeringen aan den eigenlijken troependienst onttrokken worden, boven de formatie te voeren." Voorts verdient nog vermelding, dat nadat de Regeeringsgemachtigde voor Algemeene Zaken een exposé betreffende de recente onlusten had gegeven, door den Heer Kerkkanip de vraag werd gesteld of nog nadere voorstellen te verwachten zijn betreffende versterking van het leger, waarop door Mr. Schrieke werd geantwoord, dat deze aangelegenheid reeds bij de Regeering in overweging is. Het resultaat dezer overwegingen zal ongetwijfeld in vele kringen met belangstelling tegemoet worden gezien. We spreken hierbij de hoop uit, dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1926 | | pagina 66