863
de bereidwilligheid tot het voteeren der gelden, die aan eene eventueel noodig
geoordeelde legerversterking onafscheidelijk verbonden zijn, in overeenstem
ming zal zijn met de adhesie, die betoogen tot versterking van ons primaire
gezagsorgaan thans algemeen ondervinden.
Zou op grond van het voorgaande dus mogen worden verwacht, datniet
het minst als resultaat van de recente ernstige waarschuwing gestreefd zal
worden naar het beschikbaar stellen van de voor eene verzekerde handhaving
van orde en rust benoodigde middelen, ten aanzen van het andere gedeelte
der legertaak, nl. het medewerken tot verzekering van de uitwendige
veiligheid, bood de aanvullingsbegrooting slechts vage vooruitzichten.
Na een weinig principieel debat, dat ook bij de behandeling der Marine
begrooting kon worden waargenomen, werd door de Regeeringsgemachtigde
voor Oorlog het volgende geantwoord.
„Met.den heer van der Weyden ben ik het eens, dat de najaarszitting niet het
aangewezen tijdstip is voor eene min of meer uitvoerige behandeling van het
defensievraagstuk en zal ik derhalve volstaan met de mededeeling, dat het inder
daad in mijne bedoeling ligt om, rekening houdende met 's Lands financiën, de
door mij urgent geachte verbeteringen bij de Regeering voor te brengen, waarbij
ook mijnerzijds met vol vertrouwen wordt gerekend op een innige samenwerking
met den commandant der zeemacht."
De hoop is nu gevestigd op de behandeling der hoofdbegrooting voor
1928. Het wordt inmiddels meer dan tijd dat met betrekking tot de defensie
eens spijkers met koppen worden geslagen. Men moge bedenken, dat eene
waarschuwing, zooals we die onlangs kregen ten aanzien van de handhaving
der inwendige veiligheid, voor de handhaving der uitwendige veilig
heid practisch niet zal kunnen voorkomen. Voor het laatste geval zal de ge
legenheid tot tijdig redres dus uitgesloten moeten worden geacht.
Uit een oogpunt van legerorganisatie in het algemeen werd bij deze aan
vullingsbegrooting eene belangrijke beslissing genomen en wel die betreffende
de beduidende verhooging van het contingent dienstplichtigen bij de Marine.
Het mag van algemeene bekendheid worden geacht, dat het middel der
Europeesche dienstplicht in Indië slechts zeer beperkt is en dat de eischen,
die door de organisatie van Land- en Zeemacht daaraan gesteld worden slechts
zeer onvolkomen bevredigd kunnen worden, zoodat bij wijze van spreken
geen mannetje onbenut blijft.
Nu is gebleken, dat de niet te onderschatten uitbreiding die de vloot
de laatste jaren onderging aanmerkelijk zwaardere eischen stelt aan de
personeelsorganisatie. Aangezien het middel der militie reeds ten volle ver
bruikt is, zou deze personeelsuitbreiding met beroepspersonel moeten ge
schieden. Nu kon worden vastgesteld dat beroepsmilitairen voor de vloot om
verschillende redenen duurder zijn dan voor het leger, zoodat door de Re
geering werd beslist dat de verhoogde personeelseischen voor de Marine in de
eerste plaats zouden worden ingewilligd uit de Europeesche militie en
dat het verlies dat voor het leger hiervan het gevolg zou zijn zal worden ge
compenseerd door het in dienst stellen van een daarmede overeenkomend aantal
beroepsmilitairen
In de voor het leger tot nu toe gedachte oorlogsorganisatie zal dus slechts
in zooverre wijziging komen, dat deze een geringer aantal dienstplichtigen zal
tellen tegen een grooter aantal beroepsmilitairen. Aangezien de gevechtswaarde
van een beroepsmilitair over het algemeen hooger kan worden aan
geslagen dan die van een dienstplichtige is het leger bij dezen maatregel er
dus niet op achteruit gegaan. Hierbij komt dan nog tevens het voordeel,
dat deze meerdere beroepsmilitairen blijvend beschikbaar zijn voor de hand
having van orde en rust, hetgeen van den dienstplicht uiteraard niet gezegd
kan worden.
Het spreekt van zelf, dat met dezen maatregel belangrijke kosten gepaard
gaan en dat de op de aanvullingsbegrooting 1927 gebrachte verhooging slechts
is te beschouwen als een beginpost van een jaarlijks stijgende uitgave.