63 De heer Ratulangi heeft voorts nog gevraagd, of het niet mogelijk is, dat in de commissie ook nog andere personen dan de thans daarin benoemde actief dienende officieren worden aangewezen Waar het hier een bij uitstek militair onderwerp als de kaderopleiding en het leger betreft, acht de Regee ring het minder geëigend daarin ook niet militaire leden te benoemen. Inderdaad komen bij de kwestie van gelijke opleiding met ter zijde stelling van het rascriterium ook andere dan zuiver militaire overwegingen aan de orde, maar de algemeene ontwikkeling van onze officieren is van dien aard, dat zij ook tegenover dergelijke zaken niet vreemd staan. Bovendien zijn de leden der commissie immers volop in de gelegenheid om personen te raad plegen, die op dit gebied bij uitstek kundig zijn. Bij de samenstelling van de commissie heeft het streven voorgezeten daarin zooveel mogelijk te doen zit ting nemen door officieren van de verschillende landaarden en bovendien van de onderscheidene wapens en diensten. In tweeden termijn toonde het lid Ratulangi zich nog niet bevredigd, doch de Regeering handhaafde haar standpunt, zoodat deze belangrijke aangelegen heid zich verder zal ontwikkelen in den hierboven aangegeven zin. Behalve de aanvullingsbegrooting werden in de najaarszitting nog behandeld eene ordonantie tot wijziging van de inkwartieringsordonnantie en een alge- meenen maatregel van bestuur tot wijziging van het Dienstplichtbesluit en de Regeling voor het reservepersoneel. De wijziging van de inkwartieringsordonnantie beoogde de regelingen welke terzake reeds voor de landmacht bestaan ook van toepassing te verklaren voor de zeemacht. Deze aangelegenheid werd in het College van gedelegeer den na een korte gedachtenwisseling van weinig principieelen aard overeen komstig de voorstellen der Regeering afgehandeld. Van de verschillende wijzigingen, welke in het Dienstplichtbesluit werden voorgesteld noemen we alleen die, welke ten doel had in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden den dienstplicht te doen ingaan op een vroeger tijdstip dan het normaal geldende. Hiertegen hadden eenige leden ernstige bezwaren, terwijl zij overigens ook weinig nut verwachtten van de diensten van zoo jeugdige personen. Hoewel de Regeering in principe haar standpunt handhaafde en daarvoor o. a. verwees naar het voorbeeld in andere landen, alwaar in overeenkomstige omstandig heden eveneens tot vervroegde inlijving werd overgegaan, kwam zij toch in zooverre aan de gerezen bezwaren tegemoet, dat zij de ongelimiteerde ver vroeging tot een bepaalde begrenzing terugbracht en wel zoodanig, dat in buitengewone omstandigheden de dienstplicht hoogstens één jaar zou kunnen worden vervroegd. Ook met de wijziging van het Dienstplichtbesluit, welke overigens een weinig principieel karakter toonde, vereenigde zich de Volksraad. T. B. 10. POLITIEK OVERZICHT. De gebeurtenissen in China hebben weer sterk de aandacht getrokken. Voort durend blijft het in den Chineeschen heksenketel razen en borrelenhoog laaien de vlammen van den burgeroorlog op. Maar het economische leven van dit merkwaardige, nijvere volk schijnt onverwoestbaar. De cijfers betreffende den Chinahandel in 1926 zijn nu definitief vastgesteld ondanks stakingen, boy cotts, vernieling van spoorwegmaterieel, belemmering van het verkeer, de willekeurige heffingen van militaire machthebbers die geld noodig hadden voor den burgeroorlog, blijkt niets van al die lasten, die op het economisch leven in China drukken uit de handelsstatistieken over 1926. Integendeel! Niet alleen is de douane-opbrengst gestegen, maar ook de waarde der in- en uitgevoerde goederen vertoont een stijgende lijn. De op brengst der douanerechten onder buitenlandsch beheer zijn van 69.8 millioen in 1925, tot 78.1 millioen Haikwan Taëls in 1926 gestegen. En al is dan ook

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 63