voorste lijn aanwezige stootgroepen op 200 M. van den vijand
niet meer goed uitvoerbaar zal zijn.
Wij hopen in het bovenstaande te hebben aangetoond
le. dat de K.M.- en de K.-groepen een onderling verschillend
karakter hebben, voor wat betreft de wijze van optreden
in het gevecht.
2e. dat er op het gevechtsveld niet alleen behoefte bestaat aan
onderlinge samenwerking tusschcn stoot- en vuurkracht, maar
dat deze samenwerking eveneens dringend geboden is tusschen
verschillende K.M.-groepen onderling en tusschen verschil
lende stootgroepen.
3e. dat men pas op zeer korten afstand van den vijand zal
kunnen bepalen hoe de beschikbare krachten het beste kun
nen worden gegroepeerd en dat de manoeuvre met de stoot
kracht van uit de diepte zal moeten plaats vinden.
Uit dit alles spreekt de behoefte aan eene voldoend soepele
organisatie, ten einde een oordeelkundig en meest economisch
gebruik van de beschikbare krachten mogelijk te maken. Het
vorenstaande in het oog houdende, kunnen n. o. i. de volgende
aan de huidige organisatie klevende nadeelen bezwaarlijk wor
den ontkend
A. Met het oog op het onderling verschillend karakter in de
wijze van optreden van de K.M.-groep en de K.-groep is het min
der gewenscht deze twee eenheden organiek aan elkaar te koppelen.
Door deze samenkoppeling berust de leiding in het gevecht
grootendeels bij de brigade-commandanten en in mindere mate
bij de daarvoor toch meer aangewezen sectie-commandanten.
Deze laatsten kunnen thans toch slechts regelend optreden en
feitelijk alleen invloed uitoefenen door te manoeuvreeren met het
vuur en het inzetten van de nog in de hand zijnde stootgroep
van de reserve-brigade.
Nog afgescheiden van de vraag of de brigade-commandanten
over het algemeen wel voldoende tactisch inzicht hebben om de
samenwerking tusschen vuur- en stootkracht naar behooren te
regelen en de gemengde brigade verder goed aan te voeren, is
het vrij wel zeker, dat de brigade-commandanten in het gevecht
ook niet in staat zullen zijn dit ongelijksoortige geheel te leiden.
De brigade-commandant moet immers (G. V. I. punt 62) zelf de
K.-groep geleiden en treedt in het gevecht verder als commandant
van dit onderdeel op. Aangezien, tengevolge van het onderling
verschillend karakter in de wijze van optreden, de afstand tusschen
de K.M.- en de K.-groep gedurende het oprukken in den regel,
de gevechtsomstandigheden in aanmerking nemende (rumoer, stof,
springende projectielen, enz.), betrekkelijk groot zal worden, zal
de brigade-commandant meestal niet in staat zijn om nieuwe
vuuropdrachten aan de K.M.-groep te geven en het oprukken
dezer groep te regelen.
6