3. NASCHRIFT
door
A. VAN DE WATER
Ik ga alleen in op de bedenking dat de infanterie door deze
reglementenstudie tot de meening zou kunnen worden gebracht dat
technische verbetering aan opstellingen slechts theorie is en in de
practijk niet zal voorkomen.
ad lid 1. Mijne bedoeling, gezien het vermelde op blz. 633, blijkt
uit het gestelde op blz. 744 bovenaan.
ad lid 2. Op blz. 742 staat iets anders dan door „Pionier" wordt
weergegeven.
ad lid 4. Idem.
Het woord bijzondere slaat niet alleen op dekkingen, maar ook
op onderkomens en het volgende, waarna in verband daarmede
volgt dat eenvoudige maatregelen dienaangaande op den voor
grond staan en met de meest eenvoudige opstellingen allereerst
moet worden volstaan en dat de verdere mate van het opvoeren
van het effect der afweermiddelen afhankelijk is van den beschik
baren tijd.
Over den beschikbaren tijd handelen o. a. de genoemde punten
van A. T. V. en G. V. I., terwijl volgens het tevoren reeds aan
gehaalde punt G. V. I. 168 (1) het effect der afweermiddelen
vooral berust op „kennis van het terrein en de zorgvuldige voor
bereiding van vuur en dekking", waarna volgt: „Die voorbereiding
mag nimmer als geëindigd worden beschouwd".
Wat betreft de beschouwingen over G. V. I. 168 (2) wordt aau-
geteekend dat dit lid eveneens niet luidt zooals door „Pionier" is
vermeld: na „hoe minder tijd beschikbaar is" moet worden op
genomen en dus ook worden beschouwd „voor de organi
satie van de verdediging" en juist hierom gaat het (zie" ook
A. T. V. 155).
Overigenszie blz. 751, 806, 807, 808, 815, 817 en
van de Januari-aflevering blz. 10, 17/18 en 21/22.
Naar het V. P. kon niet worden verwezen; wat moet worden
verstaan onder „meest eenvoudige opstellingen", „kuilen", „nesten",
„schuilnis" (b. v. op blz. 743 en 745) is den lezers welbekend
(zie blz. 34 e. v. „Wenken voor het practisch beoefenen van veld-
versterking" door „Pionier").
De bedenking mist dus een redelijken grondslag.
81