en belast om een Duitsch legioen voor de Ionische eilanden aan te werven. In zijne vaderstad Hanau liet de jonge Rumphius zich voor dit legioen inschrijven. Maar de zaak zat geheel anders in elkaar. Busken Huet schreef daarover: „De bedoelde graaf, jongere broeder van den toen regeerenden graaf von Solms, stond inderdaad met Nederland in betrekking; en werd door de Staten Generaal, welke op dat oogenblik (1646 of daaromtrent) soldaten voor Brazilië noodig hadden voor het vinden daarvan gebruikt, hoe ook. Reeds had een ander werf officier, steeds voorgevend dat het eene expeditie naar de Middel- Iandsche Zee gold, op schandelijke wijs eenige honderden jonge Franschen naar Texel gelokt. Doch dit cijfer was te gering; en daar tot aanvulling van het ontbrekende (men behoefde in het geheel 2000 man) hem geen ander middel bekend was of wilde invallen, was graaf von Solms in zijns broeders Staten eenige hon derden jonge Duitschers gaan opligten. Uit Hanau marcheerden de bedrogenen onder krachtig geleide naar Wezel. Van Wezel werden zij rijn-afwaarts in schuiten naar Rotterdam, binnendoor van Rot terdam naar de Zuiderzee, en langs Enkhuizen naar Texel vervoerd, waar men als haringen in de ton hen met hunne fransche mede- slagtoffers aan boord van drie nederlandsche oorlogsschepen pakte en op Gods genade naar Pernambuco (Brazilië) expedieerde zonder den graaf von Sols. Deze bleef in Nederland, en werd voor zijne diensten als hooggeboren ronselaar door de Staten Generaal ongetwijfeld ruim betaald." „Zulk een schrikbeeld was het in de 17de eeuw als soldaat naar de keerkringslanden gezonden te worden, dat Rumphius (in zijne autobiografie) naauwlijks woorden vinden kon om den valschen edelman te teekenen die, onder het storten van krokodillentranen, zegt hij, te Hanau beloofd had als een tweede vader voor hem te zullen zorgen" i) Wanneer de Comp. voor den dienst in Oostindië op zulk een Duitsch legioen beslag kon leggen, dan bereikte men daardoor zooveel meer dan door de gewone werving van het individu. Zoo'n „golp" was altijd beter dan de druppelsgewijze toevoer in een suppletiedepot. Het menschenmateriaal vond men 't meest aan de hoven van prachtievende, Duitsche vorstjes, die er op bedacht waren de schittering van het Fransche hof na te volgen. Zij onder hielden eene kostbare hofhouding, bouwden paleizen, legden par ken en wildbanen aan, engageerden vreemde tooneelgezelschappen en hadden dure duifjes op til, alles a la mode de France. Het geld daarvoor vonden zij door een deel van hunne getrouwe onder danen te verronselen, en de rest onder de belastingschroef te zetten. Het viel toen niemand in zijne steun te verheffen tegen die men- 108 Land van Rembrand. II2 bi. 72.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 38