schen-negotie in 't groot. Wat bij den kleinhandelaar in kanon-
nenvleesch werd veroordeeld, verschoonde men bij den grossier.
Zulk een grossier was b. v. die hertog Friedrich van Wurtern-
berg, welke voor zijne maitressen veel geld noodig had en daarom
ongeveer 2000 van zijne onderdanen aan de Comp. in handen
speelde. Hij sloot met haar eene zg. capitulatie (in extenso ver
meld in het Ned. Ind. Plaatboek X 961voor de leverantie van
twee bataillons infanterie en eene kompagnie artillerie, op voor
waarden die van zelf geheim bleven voor zoover ze Hoogheids
privé kas betroffen. In September 1786 was dit zg. Wurtembergsche
regiment in het depot te Middelburg gereed voor de inscheping
naar de Kaap de Goede Hoop, destijds eene Hollandsche kolonie.
Het teekende genoegzaam de wijze waarop al deze boerenzoons,
handwerksgezellen, kolenbranders, wildstroopers en. dergelijke te
hoop waren gedreven, dat de zoogenaamde vrijwilligers bij tien
tallen deserteerden. Er waren lijsten van 24 en van 60 man, allen
bij trommelslag ingedaagd om zich op het appèl te melden, of,
in gebreke blijvende, verklaard te worden tot felon en rebel. Va-t
en voir s'ils viennent, Jean! placht men in zoo'n geval in
Frankrijk te zeggen. De hoffelijke Comp. was intusschen bedacht
zaam genoeg geweest, om deze deserties voor rekening van den
hooggeboren leverancier te laten; voor ieder tekort van 100 man
mocht tien mille van de bedongen som afgetrokken worden. Hé"t
kon er wel af, want die som bedroeg voor het geheele regiment,
gekleed en gewapend, ver over de drie ton gouds.
De zorg voor de uitrusting, die voor rekening van den hertog
bleef, strekte zich zoo ver uit dat men aan deze rekruten wollen
kousen mee op reis gaf. Wel is waar zouden hun bij 't passeeren
van de linie de teenen niet afvriezen, maar in de Kaapsche wateren
op een aanmerkelijken graad zuiderbreedte mochten ze eens last
van wintervoeten krijgen. Zoo deze landsvader uit den tijd van het
droit divin, althans uit een tijd vóór dat de stormwind der Fransche
Revolutie over het oude Europa blies, zijne onderdanen al ver
ronselde als „ganz gewöhnliches Vieh Gottes", hij trok zijne han
den niet geheel van hen af. Hij deed zich zelfs door een militair
attaché in Den Haag vertegenwoordigen om voor de nakoming der
voorwaarden van het contract, derhalve voor de belangen zijner
gepreste onderdanen te waken en misschien te hooren of de
Comp. er meer kon gebruiken.
,,Hoe gaat het onzen broederen in den vreemde liet Zijne
Hoogheid nog in 1799 door dezen zaakgelastigde vragen. En de
bewindvoerders in het verfranschte Nederland gaven het zalvend
bescheid:
„Le régiment a merité toute l'attention du gouvernement Batave,
qui se fera toujours un devoir de respecter et d'adoucir les mal
heurs, et de reconnaïtre les services de ceux, qui se sont dévoués
a la défense de la République".
109