120
8, BOEKBESPREKING.
Wenken voor patrouilles bij het optreden tegen een
Inlandschen v ij and door R. M. van Mourik.
Het werkje wenscht blijkens het voorwoord van den schrijver wenken te
geven, welke onomstootelijk gelden bij een optreden tegenover onze (voor
malige) lastigste tegenstanders en voorts aan te geven, welke wijzigingen op
die wenken noodig zijn tegenover eenige andere soorten van I. V.
Waar schrijver in vele opzichten inderdaad behartenswaardige wenken geeft
en bovendien in Deel 11 het besprokene toelicht met aan de praktijk ontleen
de voorbeelden, verdient zijn streven waardeering en kan de bestudeering van
zijn werk warm worden aanbevolen.
Uiteraard draagt het werkje den stempel van de persoonlijke inzichten van
den schrijver, waarom het niet in de plaats kan treden van een officieel voor
schrift, en zeker niet in die van een thans bij het Departement van Oorlog in
bewerking zijnd nieuw V. P. T. L., dat den strijd tegen inheemsche verzetslie
den uitvoeriger zal behandelen dan het bestaande voorschrift.
Ter illustratie van deze uitspraak moge o.a. het volgende dienen:
a. Alhoewel de schrijver het groote belang van gesloten marcheeren voor
opstelt en zelfs meermalen daarop terugkomt, (zie b.v. bladzijden 7, 8 en 9
en de als bijlage opgenomen circulaire van van H e u t z) bestaat nochtans het
gevaar, dat het medegedeelde omtrent spits en zijpatrouilles (b.v. bladzijde
10), de, vooral bij onervaren aanvoerders bestaande, neiging tot splitsing in
de hand werkt in gevallen, waarin dit beslist verkeerd is.
Regel moet zijn, dat de beveiliging naar voren geschiedt door de voorste
manschappen van de, geheel gesloten marcheerende patrouille. De ten onrechte
gegeven benaming „spits" mag geen aanleiding geven deze op eenigen afstand
vóór de patrouille te doen marcheeren, terwijl ook als norm geen kleine zij
patrouilles mogen worden uitgezonden, tenzij voor afwijking van de normale
marsch-formatie van patrouilles van 1 a 2 brigades bijzonder klemmende rede
nen aanwezig zijn, hetgeen als regel slechts door ervaren aanvoerders kan
worden beoordeeld.
b. De uitspraak van den schrijver op bladzijde 28 „Trouwens o. i. moet
„bij het geheele optreden tegen den Inlandschen Vijand als regel gelden, dat
„de klewang het hoofdwapen is enz." zoude ertoe kunnen leiden, dat geheel
ten onrechte afstand wordt gedaan van het overwicht, dat onze troepen in vele
gevallen ontleenen aan hunne betere bewapening. Deze uitspraak is te impe
ratief. De karabijn is niet een hulp, waarnaar alleen in bijzondere gevallen ge
grepen wordt, doch de hulp, die onze troepen overwicht geeft tegen elke over
macht in getalsterkte.
Hierbij wordt geenszins voorbijgezien, dat stoutmoedige aanvallen met het
blanke wapen in bepaalde gevallen veel succes kunnen afwerpen, doch het
gebruik van de klewang mag niet als alleen zaligmakend worden aangeprezen.
De klewang moet worden gebruikt, als het gestelde doel om moreele of
andere redenen alleen of beter te bereiken is door het aanvaarden van het
handgemeen.
c. De gegeven wenk voor de rustbeveiliging (bladzijde 13 1ste alinea) is
te algemeen en had met het oog op het optreden van één brigade voorzichti
ger gesteld kunnen worden, terwijl op bladzijde 49 (2) met betrekking tot
legering in woningen de aandacht er op gevestigd had moeten worden, dat
zwakke afdeelingen als norm, alleen dan in een huis mogen legeren, als de
woning groot genoeg is voor de geheele afdeeling en dat in een dusdanig
geval de posten nimmer „onder" het huis mogen worden geplaatst.