136 11. NASCHRIFT. Wij kunnen ons met het belangwekkende betoog van v. R. grootendeels vereenigen, betreuren het echter, dat hij de bedoelingen en de kern van ons overzicht heeft misverstaan. Het gaat hier nl. geenszins om de tegenstelling zachthandig of hardhandig zooals de schrijver meent, maar om de kwestie, dat wij met onze tegenwoordige legersterkte wel in staat zijn om repressief op te treden, doch dat onze machtsorganen onvoldoende preventief werken. Met de bestaande legersterkte zouden wij een communistischen opstand van grootere beteekenis dan de plaats gehad hebbende relletjes wellicht hebben kunnen onderdrukken. Maar dat deze onderdrukking zoo zich over heel Midden- en West-Java een verzet zou hebben geopenbaard, dat het karakter en de afmetingen van den opstand in Bantam droeg alleen op zeer bloedige wijze mogelijk zou zijn geweest, is zeer waarschijnlijk te achten. En wie zal dan durven ontkennen, dat in dat geval ons koloniaal beleid te kort zou zijn geschoten, als achteraf zou zijn gebleken, dat een dergelijk optreden een gevolg zou zijn geweest van het feit, dat onze machtsorganen uit bezuinigingsoverwegingen zoo sterk waren ingekrompen dat zij niet meer in staat waren voldoende preventief te werken en alleen repressief optreden toelieten „eenrepressief optreden, (dat) door geen enkele „beschaafde staat mag worden beschouwd als te zijn de meest gewenschte „preventieve handhaving van het gezag." Als eenmaal het leger zich voor de noodzakelijkheid ziet geplaatst tegen het communisme te velde te trekken i s er echter geen tegenstelling „zacht handig" of hardhandig" meer. Beschouwen de bolshevisten zelve een dergelijke communistische revolutie niet als een „oorlo g" en geven zij ook aan het daarop betrekking hebbende reglement niet den naam van het „Reglement op den Burger oorlog"? In het betoog van den schrijver komen nog enkele misvattingen voor, die recht dienen te worden gezet. Niemand zal betwisten, dat de toestanden in Britsch-Indië in 1919 in wezen grondig verschilden met die in Insulinde. Het zou ons te ver voeren hier op de Amritsaraffaire in te gaan en wij zullen ons alleen tot Java bepalen. Hoe zou de toestand zich hebben ontwikkeld als de Regeering slechts met moeite met behulp van haar machtsorganen de rust en orde had kunnen handhaven? Dat de communistische leiders daarop hebben gespeculeerd, blijkt wel uit hun propagande leuze, „dat het Gouvernement vrees koestert voor de communisten en het niet over de noodige machtsmiddelen beschikt". Zelfs het fanatiek- religieuse element in Bantam is door het communisme op sleeptouw genomen en dat niettegenstaande de godsdienstige beginselen der leer van Mohammed geprononceerd anti-communistisch zijn. Zou, in het geval, dat ons prestige een ernstigen schok zou hebben gekregen door een ernstigen opstand geen gunstigen voedingsbodem zijn ontstaan voor alle mogelijke „istische" bewegingen Ook ten aanzien van het ingrijpen van Engeland in onze binnenlandsche aangelegenheden heeft de geachte schrijver mij misverstaan. Het behoeft wel geen betoog dat daarmede nimmer is bedoeld, dat Engeland een communis tischen opstand als aanleiding zou gebruiken om zich te keeren tot onze koloniale heerschappij. Nimmer is iets anders bedoeld dan dat de Engelsche pers krachtig erop zou aandringen om orde te stellen op de zaken in onze kolonie, wat voor ons prestige als koloniale mogendheid niet direct gunstig zou zijn. Tenslotte dient nog een enkel woord gezegd te worden over de conclusie door den geachten schrijver getrokken ten aanzien van de communistische relletjes (de punten le tot en met 4e op p. 123). Dat de groote massa niet met de communistische agitators is meegegaan staat als een paal boven water. Maar dat Moscou de hand niet in die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 66