a. Het bezetten van een vak van grootere of
kleinere frontbreedte (met normale of grootere
tusschenruimten tusschen de onderdeden sec
ties, brigades, enkele manschappen) in verschil
lend terrein (hoogte, bosch, kaïnpongrand, zwaar
bedekt terrein, enz.).
b. Het inrichten van een vak ter verdediging.
III. Het optreden als reserve.
a. volgt de beweging der voorgaande linie onder
artillerie of infanterie vuur.
b. moet een afdeeling uit de voorgaande linie
vervangen.
c. moet de voorgaande linie verlengen, c. q. een
opening daarin aanvullen.
d. moet een aanval doen op 's vijands flank.
e. moet een vijandelijke flankaanval afslaan (vleu
gelbeveiliging).
moet vervolgen, terwijl de overige troepen
weder verzamelen.
g. moet een opnamestelling bezetten.
h. moet een in de eerste linie binnengedrongen
vijand door een tegenstoot er uit werpen.
IV. Het optreden als voorhoede.
o. krijgt artillerievuur op grooten afstand.
b. stoot op zwakkeren tegenstander en moet dezen
onder den voet loopen en vervolgen.
c. moet (als gewezen voorhoede) den tegenstander
over een zeker front beletten voorwaarts te gaan
tot dekking van den opmarsch van de voor den
aanval bestemde troepen.
V. Het optreden als afdeeling aan het hoofd van den
voor (hoofd) troep b. v. deze moet rechts (links)
van de spits (den voortroep) tot den aanval
overgaan.
VI. Het optreden als afdeeling van de achterhoede,
als flankdekking, als afdeeling, ingezet voorde
evenwijdige vervolging.
In de onderstelling wordt slechts datgene vermeld
(en ook niet meer) wat voor den commandant be
slist noodig is te weten om zijn besluit te nemen of
A.V.O. 14/1/ zijn bevel te kunnen geven. De inkleeding van de
onderstelling moet duidelijk en kort zijn, mag
slechts bevatten, maar moet ook alles bevatten
wat den commandant in staat dient te stellen zich
een beeld te vormen van den tactischen toestand en
van de opdracht.