Mocht de geoefend wordende commandant
genoodzaakt zijn tot het stellen van vragen,
dan is er een fout in de onderstelling. Worden
onnoodige vragen gedaan dan moet naar den
inhoud van de onderstelling kunnen worden verwe
zen. Voorkomen moet worden dat het lezen van de
onderstelling en het opzoeken van nauwelijks vind
bare plaatsen op de kaart geruimen tijd in beslag
neemt.
Men moet vooral uitgaan van een d u i d e-
1 ij ken eenvoudigen toestand. Moeilijke,
spitsvondige toestanden leiden te dikwijls tot
onnatuurlijkheid. Hoe korter, eenvoudiger en gemak
kelijker te begrijpen, des te beter. Maar het streven
naar de groote deugd „kortheid", mag allerminst
leiden tot onvolledigheid. Het best verplaatst men
de te oefenen troepenafdeeling in een tactischen
toestand op het gevechtsveld zelf. Uiter
aard moet men zich daarbij rekenschap geven van
het kader waarin de handeling zich afspeelt, doch
beperkt tot de eenheden waarmede men onmiddellijk
contact heeft. Onderstellingen omtrent voorafgeganen
opmarsch van den tegenstander en van de eigen
troepen kunnen meestal worden weggelaten. Ook
vermijde men den toestand af te leiden, uit dien
van een te groote troepenafdeeling. Zulks blijkt aan
degenen die zulks nog nooit of weinig hebben
gedaan in den beginne nogal moeite te kosten. Er
worden blauwe of roode staten geschapen, grenzen
getrokken, legers landen of marcheeren om ten slotte
een compagnie, een sectie, een brigade of een
dergelijke kleine eenheid te oefenen in den aanval
of de verdediging. Dat is volmaakt overbodig.
Men moet er naar streven den toestand eenvoudig
voor te stellen, ook dan blijkt nog dat de meest
verschillende beoordeelingen, besluiten, bevelen en
regelingen daaruit voortvloeien.
Dikwijls kan de toestand gegeven worden in den
vorm van een bevel van den naast hoogeren com
mandant; ook deze grondslag moet duidelijk zijn
anders is het nemen van een juist besluit of het
uitgeven van goede compagnies of sectiebevelen
niet wel mogelijk.
Men moet duidelijk zeggen wat men wil, zullen
de uitvoerders met oordeel kunnen handelen en
vooral geen raadsels opgeven, geen onbepaaalde
opdrachten om den uitvoerder van de opdracht te
dwingen tot het nemen van een zelfstandig besluit,
151