2. CRITSSCHE BESCHOUWINGEN OP DE „WENKEN VOOR PATROUILLES BIJ HET OPTREDEN TEGEN EEN INLANDSCHE VIJAND'' DOOR R. M. VAN MOURIK. i) II. door L. A. SNELL. ad Hoofdstuk I. Uitrusting. Uitrusting der brigade. Enkele hier genoemde artikelen kunnen gevoegelijk vervallen: n.I. 1 kleine braadpan. 1 vleeschmes. 2 kapmessen. een paar soorten spijkers. 1 hamer en 1 nijptang. 1 klos tali rameh. terwijl niet genoemd zijn: 4 obors en een fl. petroleum voor vulling der obors. Instede van 2 stormlantaarns worden tegenwoordig medegenomen 3 kaars lantaarns met benoodigde kaarsen (1 kaars per nacht en per lantaarn) en instede van 1 verbandtasch met caoutchouc-slang, een verbandtrommel. De groepstouwen, obors, bus geweervet en bus vaseline worden door de militairen gedragen. Uitrusting per man. Bij patrouilles korter dan een maand worden geen reserve schoenen medegenomen. Blijft de troep langer uit, dan hangt het er van af of schoenen verkrijgbaar zijn in de af te patrouilleeren streek (bijv. in hier gelegen vaste bivaks) dan wel kunnen worden opgevoerd. 1 buikband is voldoende. Uitrusting per dwangarbeider. 1 buikband is voldoende. Munitie. In Atjeh nemen de patrouilles niet meer mee dan 50 patronen per karabijn-dragende, wat meer dan voldoende is. Met drie schetsen. 154

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 16