spaarzaam met bijzonderheden betreffende de reis. 't Was eene reis met een klipperfregat om de Kaap, die van 3 tot 5 maanden duren kon. Doch reeds het aanvangsstadium van die reis, het traject van Harderwijk naar de haven van inscheping, had weinig aanlokkelijks. In schuiten vertrok het detachement naar Amsterdam, en verder de binnenwateren door naar Rot terdam en Hellevoetsluis. Gedurende dezen overtocht werd scherp gewaakt tegen desertie. Niemand mocht meer van den troep af; niemand, al was 't voor een enkel uur, ouders of familie bezoeken op de plaatsen welke men doortrok. Die ver gunning werd zelfs aan gegradueeren geweigerd, welke zonder handgeld en op eigen verzoek naar Indië gingen. Te Amsterdam in de transportvaartuigen geconsigneerd, te Gouda door de straat jeugd uitgejouwd en bekogeld, te Rotterdam tusschen de bajo netten geëscorteerd als gold het een transport Russische ballingen op weg naar Siberië waar bleef hier de glorie van den krijgs mansstand „Ah! quel plaisir d'etre soldat Dan volgde de zeereis, 3 of 4 maanden meest tusschen lucht en water ook daarvan wisten de wervers te zwijgen. Doch van oudgedienden te Harderwijk had men vaak 't een en ander reeds vernomen. In het tusschendek, waar de hangmatten der soldaten hingen, was aan een der uiteinden een klein compar timent met latwerk afgeschoten voor de onderofficieren. Dit tusschendek was eene bekrompene, laaggezolderde ruimte, te klein voor 120 man, en niettemin had de winzucht der reeders den vloer vaak nog opgehoogd met houtwerken, terwijl ook de zg. kerk was volgestuwd met kisten en balen. Vooral in de Kaapsche stormen was dit een ongeriefelijk logies, een lage en donkere pijpenla, waar telkens malheurs gebeurden met gebroken sjorlijnen en men zich den schedel tegen de ijzeren dekbalken ten bloede stiet. Ook bij stil weer werd hier de slaap verdreven, wanneer de varkens onder de koebrug bijtend en vechtend zich weerden, of zware voorwerpen bonzend op het dek neerploften. De plaats onder het grootluik was het eenige lucht- en lichtgat, de eenige plek waar iemand van grenadierslengte overeind kon staan. Daar moest men zich kleeden en wasschen maar veelal waren de matrozen dan reeds bezig met dekwasschen en menige puts zeewater daalde als een stortzee op argelooze hoofden. De schaftorder was eene voortdurende aansporing tot hardlijvig heid Stokvisch en grutten, zoutvleesch, zakkoek, aardappelen, pekelspek, scheepsbeschuit, enz. waren er de meest voorkomende gerechten, onverduwlijk op 't laatst voor lichamen, welke tot bewegin loosheid waren gedoemd. Er waren eenige gezelschaps spelen mee op reis gegeven, maar geen boeken, en al werd er ijverig g< studeerd in des duivels prenteboek, het kaartspel alleen kon de verveling niet weren. 167

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 29