Ofschoon zulke bijzonderheden van het soldatenleven niet
onkekend bleven, aan velen, inzonderheid aan vreemdelingen,
werden ze te laat bekend; de werver had zijn man vast. Ook
verlokten de handgelden, die in den loop der jaren voortdurend
stegen, in 1866 tot f 200 voor Nederlanders en f 160 voor vreem
delingen. De gratificaties voor militairen van het Nederlandsche
leger, die bij het Indische overgingen, werden eveneens verhoogd;
vooral toen in 1873 de eerste Atjeh-expeditie eene buitengewone
uitzending van suppletietroepen noodzakelijk maakte Voor eene
verbintenis voor zes jaren"werd toen f 300 handgeld uitbetaald.
Later, omstreeks het jaar 1890, werden de uitkomsten der wer
ving weder bijster schraal; herhaaldelijk kon aan de aanvrage
uit Indië den „eysch" gelijk men vroeger zei niet voldaan
worden. Men roerde toen in Nederland de groote trom, de mili
taire autoriteiten werden uitgenoodigd hunne volle aandacht aan
de werving te schenken, in binnen- en buitenland maakten groote
advertenties met vette letter, mammouth-advertenties zooals men in
Amerika zei, reclame voor den kolonialen dienst, terwijl gekleurde
aanplakbiljetten voordeelige, min of meer heroïeke voorstellingen
van den indischen Jan Fuselier gaven. En toch konden zulke
openbare middelen, niet in de behoefte voorzien.
De regeering wendde de zaak toen over een anderen boeg
door de oprichting, in 1890, van de Koloniale Reserve te Nijmegen.
Het Werfdepot te Harderwijk werd toen in 1891 op eene sterkte
van twee kompagniën teruggebracht, later, in 1907, als zelfstandig
korps opgeheven en onder bevel van een kapitein O. I. leger
hervormd tot eene onderafdeeling van de Koloniale Reserve.
Nadat de nieuwe kazerne van deze laatste instelling was voltooid,
werd deze onderafdeeling van Harderwijk naar Nijmegen over
gebracht. Doch ondanks de gunstige voorwaarden voor dienst
neming bij de Koloniale Reserve, en ondanks de vestiging van
werfagenten op acht plaatsen in Nederland, bleven de uitkomsten
verre beneden de verwachting. In 1915 bedroeg het incompleet
aan Europeanen bij het O. I. leger het cijfer van 3400. Voor een
deel was deze achteruitgang, in 't algemeen de weinige lust tot
dienstneming, wellicht in verband te brengen met het feit, dat
tegenover de propaganda van overheidswege ook felle bestrijders
van de werving, of liever van de wijze waarop die geschiedde,
hun stem deden hooren en niet zelden het oor der natie hadden.
In de Tweede Kamer werden de praktijken, die daarbij in zwang
waren, herhaaldelijk veroordeeld, en zoo deed ook menig aan
dit doornig onderwerp gewijd vlugschrift. Als een der hevigste
bestrijders deed zich kennen de gewezen Indische ingenieur
S. E. W. Roorda van Eysinga, de auteur van den bekenden
vloekzang „De laatste dag der Hollanders op Java".
Deze had in het socialistische persorgaan Recht voor
Allen reeds meermalen over de werving en over het soldaten
leven in Indië bedenkelijke zaken verteld, zoomede in een Fransch
168