4. STROOMVERSNELLINGEN.
door
W. VERSLUIS.
Stroomversnellingen ontleenen hun beslaan aan zeer verschil
lende oorzaken, terwijl de waterstand in de rivier daarop ook
een grooten invloed heeft. Het al of niet gevaarlijk zijn hangt
ook af van de soort rivier, waarin zij voorkomen.
In het algemeen dient men stroomversnellingen in een eilan
denrijk als Indië als een noodzakelijk kwaad te beschouwen. Deze
versnellingen kan men wel belangrijk verbeteren en voor een
groot deel ongevaarlijk maken, doch geheel op te ruimen zijn zij
niet.
Indien men in de Borneorivieren deze natuurlijke stuwdammen
niet had, zou de stroomsnelheid in het algemeen genomen zoo
groot zijn, dat de middenloop altijd onbevaarbaar zou zijn, terwijl
de bovenloop bij het uitblijven van regen spoedig in een droog
ravijn zou veranderen.
De stroomversnellingen zijn bij de bevolking onder verschillende
benamingen bekend als kiham, giham of riham. De versnellingen
zelf hebben gewoonlijk ook een naam, welke soms afhangt van
den stam waarmede men uit is. Zoo is het ook met de namen
der rivieren. Het is daarom voor ons het verstandigst, zooveel
mogelijk de eenmaal op de kaart genoteerde namen te behouden
en niet telkens te veranderen.
Het spreekt vanzelf, dat men verschillende soorten stroomver
snellingen heeft.
De rivier van beneden naar boven opvarende heeft men meestal
de volgende volgorde Eerst de zandbanken, welke natuurlijk niet
onder de stroomversnellingen worden gerekend, maar toch het
water op die plaatsen wel sneller doen stroomen, omdat zij het
stroomgebied vernauwen. Vervolgens krijgt men de grindbanken,
die geleidelijk overgaan irf rolsteenbanken.
Zoodra men het rotsgebergte heeft bereikt, krijgt men de
rotsblokkenkihams en vernauwingen, terwijl men hier ook op
draaikolken kan rekenen.
In de hoofdrivieren kan het voorkomen, dat men na het pas-
seeren van het rotsgebergte weer met grindbanken begint om
zoo geleidelijk aan op te klimmen tot de volgende steenformatie.
Als algemeene regel kan worden aangenomen, dat een stroom
versnelling, minder gevaarlijk is, naarmate zij grooter is.
171