ste gedeelte van de bank te komen. Meestal springen
enkele roeiers uit de prauw, om over de bank loopende, de
prauw aan de rottan voort te trekken. Bij den kop, waar de
helling van het water het grootst is, komt men met boomen soms
niet vooruit en moeten daar wel enkele roeiers in het water
springen om de prauw met de handen voort te bewegen, totdat
men over het moeilijke punt vrij plotseling in rustig water komt,
n. 1. boven de bank, waar de zuiging naar de helling pas begint.
Voor de vaart naar beneden leveren deze soort banken geen
gevaar op. Meestal kan men de hoofdstroom blijven volgen en
indien daar eenige golf is, schiet men kalm langs de bank naar
beneden.
Zooals reeds werd opgemerkt is de overgang van grind- tot
rolsteenbank zeer geleidelijk en zoolang deze banken regelmatig
zijn, leveren zij noch bij de vaart naar boven noch bij de vaart
naar beneden een gevaar op. Niet zelden danken rolsteenban-
ken hun ontstaan aan een vaste steenformatie, waarop de steenen
zich als 't ware hebben vastgezet. Is dit het geval, dan vindt men
gewoonlijk aan den tegenover gestelden oever ook eenige steen-
uitwassen en daardoor kan het karakter van de versnelling zich
belangrijk wijzigen. Zulke uitwassen veroorzaken soms vrij veel
werking in het water en als gevolg daarvan golven.
Zoodra men in het gebergte is gekomen, zonder dat de rivier
door een bepaalde steenformatie breekt, vindt men bij die rol-
steenbanken soms vrij groote steenen, zonder regelmaat in de
rivier verspreid liggen. Gewoonlijk treft men die aan in de buurt
waar zijrivieren zich in de hoofdrivier storten. Van dit soort stee
nen heeft men in den regel slechts last bij een lagen waterstand.
Door de grind- en rolsteenbanken is de reiziger allengs eenigs-
zins vertrouwd geraakt met de beweging in het water en die
van zijn prauw, maar toch geeft het passeeren van de eerste wer
kelijke stroomversnelling nog een zeer eigenaardig gevoel van
kleinheid en afhankelijkheid van de roeiers.
Alle hoofdrivieren in Oost-Borneo hebben een of meer steenfor
maties en in die gedeelten vindt men gewoonlijk de stroomver
snellingenreeksen.
Deze steenformatie naderende heeft de rivier zich gewoonlijk
geleidelijk vernauwd en daardoor een geheel ander aanzien ge
kregen. Aangezien er toch dezelfde watermassa door moet, is de
stroomsnelheid er altijd grooter en neemt zij toe, naarmate de
oevers dichter bij elkaar komen.
In deze riviergedeelten vindt men de woeste steen- en rots-
blokkenstroomversnellingen.
In het steengebergte, hebben zeer dikwijls aard- en steenstor
tingen plaats. Bestaat zoo'n storting in hoofdzaak uit klein ge
steente of aarde, dan laat deze in de rivier weinig of geen
spoor na, omdat de stroom alles geleidelijk afvoert. Bestaat de
storting daarentegen uit groote brokken steen, dan blijven
173