die liggen en zetten er zich gedurende de bandjers telkens an deren bij vastin een overigens mooi riviergedeelte is op deze wijze dan een onaangename stroomversnelling gevormd. Bij zulke steenstortingen wordt soms het geheele rivierbed met groote steenen bezaaid die daar blijven liggen tot dat zij door den stroom zijn afgesleten, waarmede wellicht eeuwen zijn ge moeid. Het water wordt door zulke stortingen aanvankelijk opgestuwd, doch zoekt zich daarna een weg tusschen en over die steenen heen, waardoor als regel veel waterwerking en bijna altijd een vrij hooge kihamgolf ontstaat. Ik rangschikte dit soort kihams vroeger reeds onder de regel matige golfkihams. Hoewel de waterstand ook op dit soort kihams zijn invloed doet gelden, blijven zij in wezen toch hetzelfde en weet men dus waarmede men rekening heeft te houden. Op vele plaatsen is de rivierbedding zeer onregelmatig uit gesleten en heeft nu zoo'n steenstorting op een dezer punten plaats, dan zijn de gevolgen ook geheel anders. In zulke ge deelten worden dan zeer onregelmatige kihams gevormd. De invloed, die de waterstand op dit soort stroomversnellingen heeft, is zeer groot. ik ken in de Kajan een stroomversnelling, die bij hoogwater, d. w. z. hoogwater waarbij men nog varen kan, een geweldige kihamgolf heeft van eenige meters hoog en een paar honderd meter lang. De tegenstroom is daar dan zoo sterk, dat men als 't ware over een heuvel van water vaart, terwijl als gevolg van al deze werkingen een hooge oevergolf is ontstaan. Passeert men deze versnelling nu bij laag water, dan merkt men dat het er drie zijn, die bij hoogwater één waren. De hoofdkiham mag dan geen naam hebben en is zelfs af te varen, doch de moeilijkheid bevindt zich nu in het derde gedeelte, waar men met hoogwater rustig doorvoer, doch waar men bij laag- water noch op, noch af kan varen. Zoo is het met bijna al dit soort onregelmatige stroomversnellingen gesteld; men zou hieruit de conclusie trekken, dat er weinig waarde gehecht mag worden aan het oordeel van een persoon, die slechts eens of tweemaal zoo'n rivier heeft bevaren. De regelmatige kihams vaart men gewoonlijk op en af aan de zijde van de steenstorting omdat daar achter een tegenstroom is ontstaan. Dikwijls moet men bij de opvaart bij het bovenste ge deelte geheel of gedeeltelijk uitladen. Dat de menschen hier bij de opvaart altijd uitstappen spreekt vanzelf, want daardoor wordt de prauw belangrijk lichter en derhalve gemakkelijker te hanteeren. Bij de afvaart kan men gewoonlijk volstaan met eerst even boven de kiham halt te houden om te kijken of er wellicht ver raderlijke steenen in het vaarwater zijn boven gekomen. Is dat niet het geval, dat vaart men er zoo dicht mogelijk langs de 174

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1927 | | pagina 36