Hetzelfde verschijnsel doet zich voor wanneer het water erg
laag is. Men vindt dan allerlei vervelende kleine stroomversnel-
linkjes, waar men de goederen moet uitladen, enz. Ook bij het
afvaren is dat erg lage water vervelend. Men moet dan oppassen
voor allerlei steenen, waaraan men bij gemiddelden waterstand
niet denkt. Laagwater heeft alleen het voordeet, dat de stroom
snelheid gering is en daardoor de vaart veiliger, doch om op te
schieten is een gemiddelde waterstand beter.
Ik moet thans nog even de aandacht vragen voor het gedeelte
waar de rivier door het steengebergte breekt.
Behalve de reeds besproken stroomversnellingen heeft men
hier nog de vernauwingen. Indien deze niet te lang zijn leveren
zij geen groot beletsel op. Zijn zij lang, zooals de kiham Hallo
in de Mahakam, dan zijn zij bij hoogwater eenvoudig niet te
passeeren. Waar de Mahakam boven en beneden die kiham
wellicht honderd en meer meter breed is, vernauwt zij zich tot
20 a 30 Meter en dat over een vrij grooten afstand.
Zulke vernauwingen zijn er nu eenmaal en daarin heeft men
zich te schikken. Indien er nog vaste of losse steenen in de
rivierbedding liggen, zou men die kunnen opruimen, doch aan
de vernauwing zelf is niets te doen.
in die vernauwingen heeft men nogal variatie. Zijn zij kort en
ronder vaste of losse steenen in de bedding, dan leveren zij
gewoonlijk geen gevaar op bij het passeeren. Zijn. er wel vaste
of losse steenen in de bedding, dan kunnen zulk soort kihams
zeer gevaarlijk zijn, vooral om dat zij niet zoo de aandacht
trekken als de golfkihams. Bij dit soort kihams zit het gevaar
gewoonlijk in de sterke waterwerking. De verscheidenheid, waarin
dit soort kihams kan voorkomen is zoo groot, dat het niet doen
lijk is daarvan een algemeene beschrijving te geven, omdat ieder
geval ook zijn eigenaardigheden heeft. Hieruit volgt van zelf, dat
ook geen bepaalde regels voor de vaart zijn te geven. Bij de
afvaart dient men bij dit soort kihams voorzichtig te zijn.
Behalve de hier genoemde al of niet gecombineerde vernau
wingen heeft men in de riviergedeelten, waar de bedding in de
steenformatie is uitgesleten, nog tal van kleine hindernissen,
welke men niet onder de stroomversnellingen rangschikt, doch
waardoor juist veel goederen verloren gaan. Ik bedoel hier de
talrijke kleine oeverkihams, waarvan men juist bij laag water
last heeft. Dit zijn gewoonlijk vrij scherpe steenuitwassen, welke
min of meer schuin tegen den stroom staan en danrdoor een
watervalletje vormen, dat aan de oeverzijde beduidend hooger
is dan daar, waar het den waterspiegel raakt.
Bij deze kleine oeverkihams is het zaak, het verlengde van de
prauw goed recht tegenover het valletje te brengen en daarvoor
is het noodig, dat men flinke lange rottans aan den kop van de
prauw heeft.
178