van dat gebied was gelukt om een bepaalde kampong te bewegen
transportdienst te verrichten. Een boete van 300 rijksdaalders had
niet de minste uitwerking gehad. Gedurende mijn verblijf aldaar
kwamen de hoofden dier "kampong opnieuw met slangen en andere
ongunstige voorteekens om hun goed recht te bepleiten. De Gezag
hebber en de Keizer van dat gebied konden praten, dreigen en
belooven, doch dat hielp allemaal niets: de Kenja's van die kam
pong waren eenvoudig niet te bewegen om op transport te gaan.
Aangezien ik zelf belanghebbende partij was in deze aange
legenheid, stelde ik den Gezaghebber voor, mij eens naar die
kampong te laten gaan om wat met die menschen te praten, het
geen werd goedgevonden. Ik trok er alleen met mijn kok op uit,
dus zonder eenige pressie of machtsvertoon.
Na twee dagen kwam ik met 120 roeiers terug en ik had er nog
veel meer kunnen krijgen.
Om dit resultaat te bereiken had ik me alleen moeten verbinden,
zoowel tegenover de mannen als vrouwen, dat ik zelf de leiding
van het transport op me zou nemen en de vaart regelen. Zij waren
onbekend op die rivier, aldus redeneerden zij, en ik had er al dik
wijls gevaren, dus vertrouwden zij zich volkomen aan mijn
leiding toe.
Men had toen het eigenaardige geval, dat een Europeaan, acht
dagen lang in de voorste prauw zat om den Dajak te leeren hoe
hij zijn rivier moest afvaren en de verschillende stroomversnellingen
passeeren, doch daarmede was tevens het overtuigend bewijs ge
leverd, dat een Dajak in staat is ook op dit gebied het meester
schap van anderen te erkennen en zich daaraan durft toever
trouwen.
Een van mijn transportcommandanten bracht het heele gezel
schap weer veilig boven.
Ik zeide, dat ik zelf belanghebbende bij deze aangelegenheid
was, dat kwam zoo: Bij mijn komst in de Apo Kajan was door
deze strubbeling in verband met andere factoren, de misluk
king van den transportdienst via de Kajan zeer nabij, doch door
dit succes was het pleit in eens en volkomen gewonnen, want nu
konden de andere kampongs geen uitvluchten meer zoeken.
Dit succes is wellicht de eerste stap geweest in de richting om
ons wat meer onafhankelijk te maken van de alles overheerschende
en alles bedillende Oema Tau's.
Ik had gehoopt, daar eens plotseling met een paar brigades te
komen aan varen, zonder eenige hulp van Dajaks, doch dit is
niet voor mij weggelegd geweest; ik beveel echter nog altijd aan,
in die richting te streven.
Zoo iets kan immer te pas komen.
180